GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
arrest van de vijfde civiele kamer van 31 maart 2009
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Installatiebedrijf Meulenbeld Hofhuis B.V.,
gevestigd te Almelo,
appellante,
advocaat: mr. F.Kolkman,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.A.C. de Vries.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
6 november 2007 en 25 maart 2008 die de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiser heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Meulenbeld heeft bij exploot van 10 april 2008 [geïntimeerde] aangezegd van die vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Meulenbeld dertien grieven tegen het vonnis van 25 maart 2008 aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij gevorderd dat het hof het vonnis van 25 maart 2008 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, [geïntimeerde] alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem deze zal ontzeggen en geen schadevergoeding, althans een aanmerkelijk lagere dan de door de kantonrechter vastgesteld zal toewijzen, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest aan voormelde proceskostenveroordeling is voldaan, daarover tevens wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, heeft hij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Meulenbeld niet-ontvankelijk zal verklaren in haar appel dan wel haar de vorderingen zal ontzeggen, dan wel de vorderingen van Meulenbeld zal afwijzen, met veroordeling van Meulenbeld in de kosten van [bedoeld zal zijn:] de kosten van het hoger beroep, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest aan voormelde proceskostenveroordeling is voldaan, daarover tevens wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
2.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan
wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de rechtbank vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast:
a. [geïntimeerde] is op 1 augustus 1975 als monteur in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster
van Meulenbeld. [geïntimeerde] was laatstelijk werkzaam als servicemonteur gedurende 40 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 2.550,-- exclusief 8% vakantiegeld.
b. [geïntimeerde] is arbeidsongeschikt geworden op 12 januari 2004. Dat was kort nadat de
werkplek van [geïntimeerde] in Borne (waar hij voor de gemeente en een woningbouwvereniging werkte) was komen te vervallen. Meulenbeld heeft [geïntimeerde] ander werk aangeboden. [geïntimeerde] is echter wegens arbeidsongeschiktheid niet in staat geweest op de nieuwe werkplek te werken. Per 12 januari 2006 is [geïntimeerde] arbeidsongeschikt verklaard door (de arbeidsdeskundige van) het UWV voor een percentage van meer dan 80 procent. Sindsdien ontvangt [geïntimeerde] van het UWV een uitkering van € 1.500,-- bruto per maand. De WIA uitkering eindigt per 1 januari 2009 en daarna zal [geïntimeerde], bij ongewijzigde omstandigheden, een uitkering op bijstandsniveau ontvangen, indien hij aan de criteria voor bijstand voldoet.
c. Op verzoek van Meulenbeld heeft de directeur van het CWI op 7 maart 2006 aan Meulenbeld vergunning verleend om [geïntimeerde] te ontslaan. De directeur heeft genoegzaam aannemelijk geacht dat [geïntimeerde] langdurig arbeidsongeschikt is en dat geen uitzicht bestaat op zodanig herstel dat hij weer bij Meulenbeld aan het werk zou kunnen. Meulenbeld heeft [geïntimeerde] ontslag aangezegd tegen 30 juni 2006. Bij gelegenheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft Meulenbeld aan [geïntimeerde] geen vergoeding aangeboden.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In deze zaak gaat het, kort weergegeven, om het volgende. [geïntimeerde] stelt zich op het
standpunt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Meulenbeld ingevolge artikel 7:681 lid 2 sub b BW kennelijk onredelijk is. Artikel 7:681 lid 2 sub b bepaalt dat opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht zal kunnen worden “wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging”.
4.2 [geïntimeerde] verwijt Meulenbeld een groot aantal zaken (zie inleidende dagvaarding, pagina 3 en de memorie van grieven, punt 60). Op deze verwijten zal hierna in de punten 4.8 en verder nader worden ingegaan.
4.3 Meulenbeld heeft de verwijten van [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Hierna zal ook nader op het verweer van Meulenbeld worden ingegaan.
4.4 De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag kennelijk onredelijk was en heeft Meulenbeld veroordeeld om een [geïntimeerde] een schadevergoeding te betalen van € 70.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.5 Meulenbeld heeft de veroordeling door de kantonrechter bestreden en heeft daartoe een groot aantal grieven aangevoerd tegen (bijna) alle onderdelen van het vonnis van de kantonrechter. Uit de grieven en de daarop gegeven toelichting leidt het hof af dat Meulenbeld het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen. Uit de memorie van antwoord (punt 60) blijkt dat [geïntimeerde] de grieven ook in die zin heeft begrepen. Het hof zal daarom in volle omvang onderzoeken of er in het onderhavige geval op de daartoe door [geïntimeerde] gestelde en door Meulenbeld betwiste gronden sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
4.6 Vooropgesteld wordt dat de enkele omstandigheid dat Meulenbeld [geïntimeerde] na een
langdurig werkverband wegens arbeidsongeschiktheid heeft ontslagen op zichzelf beschouwd geen grond oplevert voor het oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is en het toekennen van een vergoeding (vgl. Hoge Raad, 15 februari 2008, JAR 2008, 76).Voor het oordeel dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag zijn aanvullende omstandigheden nodig. Bij dit oordeel dienen alle omstandigheden van het geval een rol te spelen, waaronder de duur van de arbeidsongeschiktheid, de leeftijd van de werknemer, de reden van het ontslag (in wiens sfeer is deze gelegen), de perspectieven op de arbeidsmarkt en bij arbeidsongeschiktheid: de relatie tussen de arbeidsongeschiktheid en het werk, de mate waarin de werkgever een verwijt kan worden gemaakt van de arbeidsongeschiktheid, de financiële compensatie tijdens de arbeidsongeschiktheid en de reïntegratieinspanningen van de werkgever en de werknemer. De gevolgen van de opzegging moeten daarbij worden beoordeeld naar het moment waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.7 Niet in geschil is dat [geïntimeerde] op het moment van het ontslag al meer dan twee jaar ziek
was en dat er geen uitzicht bestond dat [geïntimeerde] op dit moment of in de nabije toekomst nog in aangepast of ander werk bij Meulenbeld zou kunnen werken. Om die reden heeft het CWI de ontslagvergunning ook aan Meulenbeld verleend. Meulenbeld had om de voornoemde redenen een duidelijk belang bij het ontslag van [geïntimeerde].
[geïntimeerde] verwijt Meulenbeld echter een groot aantal zaken, op grond waarvan hij concludeert dat Meulenbeld niet als goed werkgever heeft gehandeld. Voor zover de verwijten met elkaar verband houden zal het hof deze gezamenlijk behandelen.
4.8 Als eerste verwijt [geïntimeerde] aan Meulenbeld dat zij de twee werkplekken van [geïntimeerde] bij de gemeente en een woningbouwvereniging in Borne heeft “verkwanseld”. [geïntimeerde] stelt dat er sprake is geweest van onoorbaar declaratiegedrag bij deze opdrachtgevers. Meulenbeld heeft dit echter gemotiveerd betwist en heeft gesteld (memorie van grieven, punt 30) dat het wegvallen van de werkplekken is veroorzaakt door het feit dat er met de opdrachtgevers, te weten de gemeente en de bouwvereniging, geen overeenstemming kon worden bereikt over nieuwe tarieven. Nu [geïntimeerde] dit laatste niet heeft betwist en hij overigens zijn stelling dat Meulenbeld de werkplekken heeft “verkwanseld” tegenover de gemotiveerde betwisting door Meulenbeld niet nader heeft toegelicht, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat Meulenbeld kan worden verweten dat de werkplekken zijn komen te vervallen. [geïntimeerde] heeft nog gesteld ( memorie van antwoord, punt 23) dat op Meulenbeld een inspanningsverplichting rustte om Borne als werkplek te behouden, doch, voor zover dat al juist zou zijn, heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Meulenbeld aan die inspanningsverplichting niet heeft voldaan.
4.9 [geïntimeerde] verwijt Meulenbeld verder dat zij hem niet op zorgvuldige wijze heeft geïnformeerd dat de werkplekken zouden wegvallen, en dat hij dit van een collega heeft moeten horen. Het is voorstelbaar dat [geïntimeerde] van Meulenbeld zelf had willen horen dat zijn werkplekken zouden komen te vervallen. Meulenbeld heeft echter aangegeven dat zij wilde wachten met vertellen dat de werkplekken waren vervallen, tot zij voor elke medewerker ander passend werk had gevonden. Dit om onrust te voorkomen, aldus Meulenbeld. Het hof is van oordeel dat Meulenbeld daarmee blijk heeft gegeven wel rekening te houden met de belangen van haar werknemers en de gevolgen die het wegvallen van de werkplekken voor hen zou hebben. Dat [geïntimeerde] er de voorkeur aan zou hebben gegeven dat Meulenbeld het verlies van de werkplekken eerder aan hem had verteld, maakt nog niet dat Meulenbeld niet als een goed werkgever jegens Meulenbeld heeft gehandeld. Dat geldt te meer nu ander gedrag van Meulenbeld op dit punt niet zou hebben geleid tot een andere situatie. De werkplekken zouden evengoed zijn verdwenen, terwijl [geïntimeerde] niet heeft gesteld en er ook geen grond is om aan te nemen dat hij in dat geval niet ziek zou zijn geworden. In de inleidende dagvaarding (pagina 3) stelt [geïntimeerde] namelijk dat er iets bij hem knapte, toen hij hoorde dat Meulenbeld de werkplekken in Borne was kwijtgeraakt. Hij heeft zich daarna ook ziek gemeld.
4.10 [geïntimeerde] verwijt Meulenbeld ook dat zij niet heeft voldaan aan haar reïntegratie-verplichtingen. [geïntimeerde] verwijt Meulenbeld in de eerste plaats dat Meulenbeld niet eerst het tussen partijen bestaande arbeidsconflict bespreekbaar heeft gemaakt, alvorens met reïntegratie te beginnen. Meulenbeld heeft evenwel gemotiveerd betwist dat er sprake was van een langlopend arbeidsconflict. Volgens Meulenbeld was de verhouding tussen partijen goed totdat de werkplekken in Borne kwamen te vervallen. [geïntimeerde] is daardoor ziek geworden, aldus Meulenbeld. De stukken bieden steun voor deze stelling van Meulenbeld. [geïntimeerde] stelt in de eerste plaats zelf (memorie van antwoord, punt 15) dat hij “zijn werkzaamheden bij Meulenbeld altijd met veel plezier en naar volle tevredenheid heeft verricht”.
Uit niets valt verder af te leiden dat er voor het wegvallen van de werkplekken problemen bestonden tussen partijen, terwijl uit het logboek van [geïntimeerde] blijkt dat hij zich ziek heeft gemeld toen de werkplekken wegvielen. [geïntimeerde] schrijft zelf op 21 januari 2004 in zijn logboek (productie 4 bij inleidende dagvaarding): “Alles viel nogal rauw op mijn dak. Ik had even tijd nodig om te verwerken dat ik na 29 jaar mijn werk kwijt was geraakt. Ik heb mij ziek gemeld.” Op 4 februari 2004 schrijft [geïntimeerde] verder dat hij zo over zijn toeren is dat een afspraak met Meulenbeld (op 5 februari 2004) is afgezegd.
Aannemelijk is wel dat de verhouding tussen partijen is verslechterd na het wegvallen van
de werkplekken in Borne. Meulenbeld was zich daarvan evenwel bewust en heeft om die reden in maart 2004 een mediator, de heer [persoon A], ingeschakeld om aanwezig te zijn bij gesprekken tussen partijen. In het bijzijn van [persoon A] hebben partijen gesproken over de vraag waar en welke werkzaamheden door [geïntimeerde] verricht zouden kunnen worden. De stelling van [geïntimeerde] dat Meulenbeld een langlopend conflict heeft genegeerd en zonder meer met de reïntegratie is begonnen acht het hof op grond van het voorgaande niet komen vast te staan.
4.11 [geïntimeerde] verwijt Meulenbeld dat hij het vuur heeft aangewakkerd door al in een vroeg stadium een mogelijk ontslag aan de orde te stellen in de brief van 9 april 2004 (productie 1 bij conclusie van antwoord). In de brief van 9 april 2004 staat op het eind inderdaad vermeld: ”Maar ik heb je eveneens gezegd dat er een moment zal komen dat het bedrijf opdrachten verwerft die niet dicht bij de deur liggen en dat de situatie zich zal herhalen (…). Hierover dien jij je dan te beraden. Het zou kunnen zijn dat de wegen van jou en het bedrijf dan niet meer gelijk lopen en dat het beter is voor jouw gemoedsrust een regionaal bedrijf te zoeken.”
Het hof merkt op dat de brief van 9 april 2004 niet een eenzijdig schrijven van Meulenbeld aan [geïntimeerde] is, maar een gespreksverslag betreft van een in het bijzijn van mediator [persoon A] op 31 maart 2004 gevoerd gesprek tussen partijen. Op zichzelf heeft [geïntimeerde] de juistheid van de schriftelijke weergave van het gesprek op 31 maart 2004 niet betwist.
Aan de opmerking over het “niet meer gelijk lopen” van de wegen is blijkens het gespreksverslag een heel gesprek vooraf gegaan, waaruit naar het oordeel van het hof redelijkerwijze niet anders kan worden begrepen dan dat Meulenbeld haar best wilde doen om [geïntimeerde] in de buurt te laten werken. Partijen hebben blijkens het gespreksverslag afgesproken dat [geïntimeerde] op 13 april 2004 (in ieder geval tot na de bouwvak-vakantie) bij het bedrijf Benk Koelink zou gaan werken. Meulenbeld heeft in het gesprek verder aangegeven dat er na afloop van het project bij Benk Koelink nog wel enkele grote projecten in de buurt zouden zijn. Voorlopig zou Meulenbeld derhalve werk voor [geïntimeerde] hebben in de buurt van zijn woonplaats (werk verder weg zou er altijd wel zijn). Kennelijk is het gesprek geëindigd met de opmerking dat er een moment zou kunnen komen dat Meulenbeld opdrachten verwerft die niet naast de deur liggen, de situatie zich dan zal herhalen en [geïntimeerde] zich dan dient te beraden over wat hij wil en de wegen dan wellicht niet meer gelijk zullen lopen. Dat Meulenbeld niet kan garanderen dat zij altijd opdrachtgevers (en dus werk voor [geïntimeerde]) in de regio zal hebben, kan haar niet worden verweten.
4.12 Het hof verwerpt het verwijt dat Meulenbeld ook anderszins niet heeft voldaan aan
haar reïntegratieverplichting. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat:
= Meulenbeld al snel na de ziekmelding door [geïntimeerde] een mediator heeft ingeschakeld toen bleek dat het contact tussen partijen moeizaam verliep;
= Meulenbeld [geïntimeerde] allereerst werk heeft aangeboden bij opdrachtgever Scapino;
= toen [geïntimeerde] aangaf beperkingen te hebben ten aanzien van het reizen (hetgeen Meulenbeld overigens betwist), Meulenbeld aan [geïntimeerde] werk in de buurt bij Blenk Koelink heeft aangeboden en na het einde van dat werk uitzicht heeft gegeven op andere projecten in de buurt;
= [geïntimeerde] uiteindelijk niet bij Blenk Koelink is gaan werken omdat hij arbeidsongeschikt
was;
= de reïntegratie-inspanningen van Meulenbeld vervolgens zijn gestagneerd omdat [geïntimeerde] (blijkens de producties 13 tot en met 17 bij conclusie van dupliek) arbeidsongeschikt was, de bedrijfsarts Meulenbeld heeft geadviseerd geen praktische zaken met [geïntimeerde] te bespreken en/of het verloop van de klachten af te wachten en er zelfs op enig moment is afgesproken dat Meulenbeld geen contact meer zou opnemen met [geïntimeerde];
= Meulenbeld in september 2005 het reïntegratiebedrijf Remedie B.V. heeft ingeschakeld, toen duidelijk werd dat [geïntimeerde] niet kon en wenste terug te keren naar Meulenbeld en zij de kosten van de behandelend psycholoog van [geïntimeerde] heeft betaald;
= Remedie B.V. op 20 september 2005 aan Meulenbeld heeft geschreven (productie 4 bij conclusie van antwoord) dat met [geïntimeerde] op dat moment niet viel te praten “over reïntegratie naar passend werk bij een andere werkgever” en dat [geïntimeerde] naar de stellige indruk van Remedie B.V. “vanwege zijn psychische problemen niet klaar is voor de arbeidsmarkt”.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat Meulenbeld heeft gedaan wat van haar mocht worden verwacht. Dat Meulenbeld pas in september 2005 het reïntegratiebedrijf Remedie B.V. heeft ingeschakeld kan Meulenbeld niet worden verweten, nu het er aanvankelijk op leek dat [geïntimeerde] zou kunnen blijven werken bij Meulenbeld (bij Blenk Koelink), [geïntimeerde] vervolgens arbeidsongeschikt bleef en Meulenbeld [geïntimeerde] vervolgens op advies van de bedrijfsarts geruime tijd heeft gegund om te herstellen. Uit zowel de rapportages van de bedrijfsarts als die van Remedie B.V. blijkt evenwel dat [geïntimeerde] zich gedurende de hele ziekteperiode niet in staat achtte om (hetzij bij Meulenbeld, hetzij bij een andere werkgever) werk te verrichten. In de memorie van antwoord (punt 13) erkent [geïntimeerde] dat hij vanwege zijn psychische problemen niet klaar was en is voor de arbeidsmarkt.
4.13 Het hof is verder van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] redelijkerwijze
niet aan Meulenbeld kan worden toegerekend. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is er geen grond om aan te nemen dat er op het moment van wegvallen van de werkplek in Borne reeds sprake was van een langlopend arbeidsconflict. Mede op grond van het logboek van [geïntimeerde] zelf dient te worden aangenomen dat het wegvallen van de werkplek in Borne bij [geïntimeerde] de psychische problemen heeft veroorzaakt. Het hof deelt de overweging van de kantonrechter dat de reactie van [geïntimeerde] op het verval van de werkplek te Borne zodanig sterk was dat Meulenbeld deze niet behoefde te voorzien. Nu het wegvallen van de werkplek Meulenbeld bovendien niet kan worden verweten en Meulenbeld overigens op de onder 4.12 vermelde wijze aan haar reïntegratieverplichtingen heeft voldaan, is het hof van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] niet aan Meulenbeld kan worden toegerekend.
4.14 Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] Meulenbeld tijdens de arbeidsongeschiktheid niet of
onvoldoende heeft gecompenseerd. Dat [geïntimeerde] over de maand april 2005 aanvankelijk slechts 70% ontving, is, nadat de vrouw van [geïntimeerde] hierover had gebeld, door Meulenbeld gecorrigeerd (zie producties 7 en 8 bij conclusie van repliek).
4.15 Op verschillende plaatsen verwijt [geïntimeerde] Meulenbeld dat in de periode van
arbeidsongeschiktheid persoonlijke betrokkenheid van de zijde van Meulenbeld volledig heeft ontbroken en dat deze persoonlijke betrokkenheid voor [geïntimeerde] zeer goed zou zijn geweest.
Uit de stukken valt af te leiden dat Meulenbeld in de eerste maanden van [geïntimeerde]s arbeidsongeschiktheid geregeld contact (gesprekken) met hem heeft gehad en zelfs een mediator heeft ingeschakeld om het contact tussen partijen soepeler te laten verlopen. Uit de stukken blijkt ook dat het contact na enkele maanden (veel) minder frequent werd. Meulenbeld had mogelijk meer haar best kunnen doen om contact met [geïntimeerde] te houden. Aan de andere kant heeft [geïntimeerde] het Meulenbeld ook niet eenvoudig gemaakt. Meulenbeld heeft onbetwist gesteld dat [geïntimeerde] het contact met Meulenbeld afhield en zo mogelijk via zijn echtgenote liet lopen (conclusie van dupliek, punt 23, en memorie van grieven, punt 31). Dat [geïntimeerde] contact afhield blijkt ook uit het door [geïntimeerde] zelf bijgehouden logboek, waar [geïntimeerde] op 27 april 2005 schrijft dat hij [persoon B] (directeur van Meulenbeld) beslist niet wil spreken, laat staan zien. Het hof is van oordeel dat Meulenbeld op dit punt al met al niet veel te verwijten valt.
4.16 Ten slotte dient mee te wegen welke perspectieven er op het moment van het eindigen
van de arbeidsovereenkomst voor [geïntimeerde] op de arbeidsmarkt waren. Op zichzelf heeft Meulenbeld niet betwist dat [geïntimeerde] op het moment van ontslag niet geschikt was om werkzaamheden in loondienst te verrichten. Dat blijkt ook uit de rapportage van het UWV (productie 2 bij inleidende dagvaarding). Meulenbeld heeft echter gesteld (memorie van grieven, punt 53) dat het in beginsel voor [geïntimeerde], met zijn opleiding en werkervaring mogelijk was om een passende baan of werkzaamheden te vinden. [geïntimeerde] heeft deze stelling in zoverre betwist dat hij (op de comparitie in eerste aanleg) heeft gesteld dat het voor hem altijd moeilijk zal blijven om weer voor een andere baas te werken. [geïntimeerde] heeft echter niet betwist dat er op zichzelf werk voor hem voorhanden is. Waarop [geïntimeerde] de stelling baseert dat het voor hem altijd moeilijk zal blijven om voor een andere baas te werken heeft hij verder niet toegelicht. Zijn stelling wordt niet ondersteund door (deskundigenoordelen in de) stukken. Uit de voornoemde UWV-rapportage lijkt eerder te kunnen worden afgeleid dat men het wel mogelijk achtte dat [geïntimeerde] in de toekomst wel weer in loondienst zou kunnen werken, nu onder punt “3.4 Reïntegratievisie” staat vermeld dat verzekerde “op dit moment nog niet geschikt bevonden [wordt] voor werkzaamheden in loondienst (cursief door hof)”.
Ook uit andere stukken blijkt niet van een te verwachten definitieve ongeschiktheid om in
loondienst te werken. Zo schrijft de arbeidsdeskundige van Remedie in een brief van 20 september 2005 (productie 4 bij conclusie van antwoord) aan Meulenbeld:
“Actueel gezien zitten we in een impasse. Volgens de arbo-arts is cliënt in staat tot passende arbeid (…) bij een andere werkgever.
De heer [geïntimeerde] acht zich niet in staat tot werken (ook niet bij een andere werkgever).
Ik heb dringend geadviseerd een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV over de vraag of hij in staat geacht kan worden passende arbeid te verrichten (en geacht wordt mee te kunnen werken aan een reïntegratietraject leidend tot passende arbeid bij een andere werkgever).”
[geïntimeerde] heeft vervolgens nog op 20 september 2005 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV (productie 9 bij conclusie van repliek). Wat het oordeel van het UWV vervolgens is geweest, blijkt niet uit de stukken.
Op grond van het voorgaande acht het hof onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] niet meer in loondienst zal kunnen werken en, voor zover dit wel zo zou zijn, is het hof van oordeel dat het op het moment van eindigen van de arbeidsovereenkomst in ieder geval niet te verwachten was dat [geïntimeerde] niet meer in loondienst zou kunnen werken.
4.17 Onder meer uit de verklaring van [geïntimeerde] zelf (afgelegd op de comparitie in eerste aanleg) en uit de memorie van antwoord (punt 52) blijkt verder dat [geïntimeerde] destijds al plannen had om (met zijn zoon) een eigen bedrijf op te richten. [geïntimeerde] stelt niet dat hij daartoe niet in staat was en/of is. Aangenomen moet worden dat er (ook) in dat verband mogelijkheden voor [geïntimeerde] waren en zijn om weer aan het werk te komen.
4.18 Uitgaande van alle onder 4.6 tot en met 4.17 vermelde omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien, is het hof van oordeel dat er geen, althans onvoldoende grond is om te oordelen dat in het onderhavige geval sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
4.19 De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
4.20 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties worden veroordeeld, met bepaling – nu daartegen geen verweer is gevoerd – dat indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest aan voormelde proceskostenveroordeling is voldaan, daarover tevens wettelijke rente verschuldigd zal zijn;.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis de rechtbank Almelo (sector kanton, locatie Almelo) van 25 maart 2008 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Meulenbeld voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.800,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en voor wat betreft het hoger beroep begroot op
€ 1.631,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 254,-- voor griffierecht, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest aan voormelde proceskostenveroordeling is voldaan, daarover tevens wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, H.C. Frankena en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2009.