ECLI:NL:GHARN:2009:BI1340

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Avnr: 225-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding ex artikel 89 Sv na vrijspraak en jeugddetentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 januari 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. [naam raadsvrouw A]. De verzoeker was eerder vrijgesproken van een tenlastelegging, maar was wel veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee weken in verband met een andere bewezenverklaring, namelijk diefstal. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een schadevergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verzoeker schade had geleden door ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.

Het hof overwoog dat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat er geen ruimte was om de vrijspraak voor het eerste feit als een afzonderlijke zaak te beschouwen. De advocaat-generaal had volhard bij de eerdere schriftelijke conclusie, en de raadsman van de verzoeker had gepersisteerd bij het verzoek om vergoeding. Het hof concludeerde dat, gezien de omstandigheden van de zaak, de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak werd gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit de voorzitter en twee raadsheren, en werd ondertekend door de griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de verzoeker niet aanwezig was, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De zaak benadrukt de toepassing van artikel 89 Sv en de voorwaarden waaronder een vergoeding kan worden toegekend aan een gewezen verdachte.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zitting houdende te Arnhem
Pkn: 21-003060-07
Avnr: 225-08
Het hof heeft gezien het op 22 februari 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsvrouw],
ten kantore van zijn raadsvrouw,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr. [naam raadsvrouw A], advocaat te Utrecht, strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ter zake van schade als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 15 december 2008 de advocaat-generaal en namens verzoeker mr. [naam raadsman B], kantoorgenoot van mr. [naam raadsvrouw A] voornoemd. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal en de brief van mr. [naam raadsvrouw A] van 20 augustus 2008, met bijlagen.
OVERWEGINGEN
1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 2 januari 2008 is verzoeker vrijgesproken van het hem onder 1 telastegelegde en ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde, namelijk diefstal, veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
3. De advocaat-generaal heeft volhard bij de eerdere schriftelijke conclusie.
4. De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoek. Verzoeker heeft alleen voor feit 1 in verzekering en voorlopige hechtenis verbleven. Volgens de raadsman brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat, nu verzoeker is vrijgesproken voor het onder 1 tenlastegelegde, aan verzoeker een vergoeding toekomt voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 89 en verder van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, en de rechter daarvoor – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig acht, een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, onder “zaak” als bedoeld in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De term “zaak” in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Stafvordering heeft, nu er sprake is geweest van een onderzoek ter terechtzitting, dezelfde betekenis als in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat na de inleidende dagvaarding de grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging der tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering. Indien er meerdere feiten op de dagvaarding staan, dan vormen die feiten de zaak, ook al bestaat tussen die feiten onderling geen verband.
7. Uit hetgeen onder 1. is overwogen, volgt dat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten. In het licht van hetgeen hiervoor onder 6. is overwogen, bestaat er geen ruimte om het tenlastegelegde onder 1 waarvoor verzoeker is vrijgesproken als een afzonderlijke zaak als bedoeld in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering te beschouwen. Verzoeker dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, D.J. van Dijk en E.H. Schulten, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2009.