ECLI:NL:GHARN:2009:BI1338

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Avnr: 226-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten ex artikel 591a Sv na vrijspraak en veroordeling tot jeugddetentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 januari 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door de verzoeker, die eerder was vrijgesproken van een ten laste gelegd feit en voor een ander feit, namelijk diefstal, was veroordeeld tot jeugddetentie van twee weken. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een vergoeding voor de kosten van de rechtsbijstand op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig was ingediend en derhalve ontvankelijk was. Tijdens de openbare raadkamer op 15 december 2008 was de advocaat-generaal aanwezig, evenals de raadsman van de verzoeker, maar de verzoeker zelf was niet verschenen. Het hof heeft de relevante stukken in het dossier bekeken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal en eerdere correspondentie van de raadsman.

Het hof overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie, de term 'zaak' in de context van artikel 591a Sv betrekking heeft op alles wat met het rechtsgeding te maken heeft. Aangezien er een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, is de zaak niet geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en is er geen toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om vergoeding van de kosten. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder een verzoek om vergoeding kan worden ingediend en de noodzaak dat de zaak daadwerkelijk zonder straf of maatregel eindigt om in aanmerking te komen voor een vergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zitting houdende te Arnhem
Pkn: 21-003060-07
Avnr: 226-08
Het hof heeft gezien het op 22 februari 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsvrouw],
ten kantore van zijn raadsvrouw,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr. [naam raadsvrouw A], advocaat te [plaatsnaam], strekkende
tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 15 december 2008 de advocaat-generaal en namens verzoeker mr. [naam raadsman B], kantoorgenoot van mr. [naam raadsvrouw A] voornoemd. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal en de brief van mr. [naam raadsvrouw A] van 20 augustus 2008, met bijlagen.
OVERWEGINGEN
1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 2 januari 2008 is verzoeker vrijgesproken van het hem onder 1 telastegelegde en ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde, namelijk diefstal, veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en in zoverre ontvankelijk.
3. De advocaat-generaal heeft volhard bij de eerdere schriftelijke conclusie.
4. De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoek.
5. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, onder “zaak” als bedoeld in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De term “zaak” in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Stafvordering heeft, nu er sprake is geweest van een onderzoek ter terechtzitting, dezelfde betekenis als in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat na de inleidende dagvaarding de grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging der tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van (thans) artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering.
7. Nu er sprake is van vaste jurisprudentie en de zaak, gelet op hetgeen onder 1. is overwogen, niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering, is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2009.