ECLI:NL:GHARN:2009:BI1337

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Avnr 366-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak zonder oplegging van straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 januari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door verzoeker na een vrijspraak in eerste aanleg. Het hof oordeelt dat de declaraties van raadsman B onvoldoende inzichtelijk zijn, omdat deze niet afzonderlijk zijn gedeclareerd. Dit bemoeilijkt de beoordeling van het verzoek om vergoeding op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof benadrukt dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn declaraties zo inricht dat deze een helder en inzichtelijk beeld geven van zijn verrichtingen. Gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de aard en complexiteit, schat het hof de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg op € 5.000,=.

Daarnaast heeft verzoeker in hoger beroep raadsman A ingeschakeld, die € 6.472,41 in rekening heeft gebracht voor zijn werkzaamheden. Het hof oordeelt dat deze kosten op billijke gronden kunnen worden toegewezen. Tevens wordt een vergoeding van € 540,= voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift toegewezen.

In totaal kent het hof aan verzoeker een vergoeding uit 's Rijks kas toe van € 12.012,41, en wijst het overige verzoeken af. De beschikking is gegeven door de voorzitter van het hof, mr. E.A.K.G. Ruys, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Pkn: 21-001694-06
Avnr: 366-08
Het hof heeft gezien het op 15 april 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
te dezer domicilie kiezende te [adres raadsman],
ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr. [naam raadsman A], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift en het gelijktijdig ingediend verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 17 november 2008 de advocaat-generaal en namens verzoeker mr. [naam raadsman A] voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal en de brief van 28 november 2008 van [naam raadsman A], waarbij hij – met instemming van de advocaat-generaal – enige declaraties en urenspecificaties van [naam raadsman B] heeft toegezonden.
OVERWEGINGEN
1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 27 maart 2008 is verzoeker vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
3. De advocaat-generaal heeft ter zitting volhard in de eerdere schriftelijke conclusie inhoudende dat de uren van [naam raadsman B] in eerste aanleg, voor zover deze na het vonnis van 31 maart 2006 zijn gemaakt, niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat de reistijd van zowel [naam raadsman B] als van [naam raadsman A] slechts voor het halve uurtarief voor vergoeding in aanmerking komen.
4. De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoek en heeft hierop aangevuld dat de door de raadslieden gedeclareerde reistijd slechts de helft van de gereisde uren zijn.
5. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
6. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
7. Verzoeker is in eerste aanleg bijgestaan door [naam raadsman B], advocaat te [plaatsnaam]. [Naam raadsman B] heeft zijn werkzaamheden niet apart gedeclareerd maar deze, met uitzondering van een voorschotdeclaratie, in rekening gebracht in drie declaraties die ook op andere zaken betrekking hebben, namelijk één van 7 november 2005 ad € 2.485,26, één van 14 april 2006 ad € 3.478,67 en één van 1 november 2006 ad € 4.524,44. Ten behoeve van het onderhavige verzoek heeft [naam raadsman B] achteraf, namelijk op 7 april 2008, een urenspecificatie en een daarop gebaseerde pro forma declaratie ad € 7.364,55 opgesteld. Deze specificatie en deze declaratie zijn aanvankelijk aan het hof overgelegd.
8. Naar het oordeel van het hof bemoeilijkt de wijze waarop [naam raadsman B] zijn werkzaamheden in deze strafzaak heeft gedeclareerd, in het bijzonder het feit dat deze niet afzonderlijk zijn gedeclareerd, de beoordeling van het verzoek in hoge mate. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn declaraties zodanig inricht dat deze, onder meer met het oog op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, een helder en inzichtelijk beeld geven van zijn verrichtingen en in de totstandkoming van die declaratie(s). Daarvan is bij de declaraties van [naam raadsman B] onvoldoende sprake. Naar het oordeel van het hof kunnen de declaraties van [naam raadsman B] dan ook geen deugdelijke basis bieden voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de raadsman in eerste aanleg. Het hof zal die kosten dan ook naar eigen inzicht met inachtneming van de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak op basis van redelijkheid en billijkheid schatten. Dat leidt ertoe dat het hof voor de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg zal toekennen een bedrag van € 5.000,=.
9. Verzoeker is in hoger beroep bijgestaan door [naam raadsman A]. Deze heeft aan verzoeker voor zijn werkzaamheden € 6.472,41 in rekening gebracht. Het hof heeft ook ten aanzien van deze kosten acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de gevraagde vergoeding ad € 6.472,41 op gronden van billijkheid kan worden toegewezen.
10. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift en het tegelijkertijd ingediende verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering worden toegewezen een bedrag van € 540,= (inclusief BTW).
BESCHIKKENDE
Het hof:
- kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 12.012,41 (zegge: twaalfduizendtwaalf euro en éénenveertig cent) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het girorekeningnummer [nummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden [naam].
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Broeckman, griffier, alleen ondertekend door de voorzitter, zijnde de griffier buiten staat, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2009.