ECLI:NL:GHARN:2009:BI1333
Gerechtshof Arnhem
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van kosten rechtsbijstand in strafzaak zonder oplegging van straf
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 januari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door appellant, die betrokken was in een BTW-carrouselzaak. De rechtbank Arnhem had eerder, op 19 maart 2008, het verzoek tot vergoeding van € 5.402,88 afgewezen, omdat de declaraties van de raadsman aan een vennootschap waren gericht en niet aan appellant zelf. Appellant stelde dat hij een afspraak had gemaakt met de vennootschap om een eventuele vergoeding terug te storten, maar deze afspraak was niet schriftelijk onderbouwd. Het hof oordeelde dat de kosten van de raadsman niet ten laste van appellant kwamen, aangezien deze niet daadwerkelijk door hem waren gemaakt in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft het hoger beroep van appellant ontvankelijk verklaard, maar voor het deel dat betrekking had op de kosten van de accountant niet-ontvankelijk verklaard. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot bevestiging van de afwijzing van de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, maar tot toewijzing van een forfaitair bedrag van € 540,= voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en heeft appellant een vergoeding van € 540,= toegekend, met de bepaling dat dit bedrag uit 's Rijks kas wordt betaald.
De uitspraak benadrukt dat kosten van rechtsbijstand alleen voor vergoeding in aanmerking komen als deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, en dat een schriftelijke onderbouwing van afspraken essentieel is voor de toekenning van dergelijke vergoedingen.