ECLI:NL:GHARN:2009:BI1331

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Avnr: 777-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding na voorlopige hechtenis en verzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een schadevergoeding vroeg voor de schade die hij had geleden als gevolg van voorlopige hechtenis en ondergane verzekering. Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 8 november 2007 was ingediend bij de rechtbank Utrecht, evenals de daaropvolgende processtukken. De rechtbank had eerder, op 12 februari 2008, het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat appellant de dwangmiddelen over zichzelf had afgeroepen. Het hof heeft de zaak behandeld in een openbare raadkamer op 15 december 2008, waar de advocaat-generaal en de raadsman van appellant aanwezig waren.

De zaak tegen appellant was wegens gebrek aan bewijs geseponeerd, wat betekende dat er geen straf of maatregel was opgelegd. Appellant had aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen schadevergoeding had toegekend, omdat hij niet actief betrokken was bij het incident dat leidde tot zijn aanhouding. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat appellant deel uitmaakte van een groep die zich dreigend en intimiderend gedroeg, en dat hij niet geloofwaardig was in zijn verklaring dat hij op weg was naar een feest als uitsmijter.

Uiteindelijk heeft het hof geconcludeerd dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de gevraagde schadevergoeding. De beslissing van de rechtbank is bevestigd, en het hof heeft de zaak afgesloten met de uitspraak dat de verzoeken van appellant niet konden worden ingewilligd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zitting houdende te Arnhem
Avnr: 777-08
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door:
[naam appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsman],
ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 12 februari 2008, onder meer houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 15 december 2008 de advocaat-generaal en namens appellant mr. [naam raadsman A], advocaat te [plaatsnaam].
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift, ingediend op 8 november 2007 ter griffie van de rechtbank Utrecht door mr. [naam raadsman B], advocaat te [plaatsnaam];
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte rechtsmiddel van 12 februari 2008, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij door appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. De zaak tegen appellant is wegens gebrek aan bewijs afgedaan door een sepot en is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
2. Het inleidend verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ter zake van schade als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding ter zake van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis afgewezen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat appellant de dwangmiddelen over zichzelf heeft afgeroepen en dat er derhalve geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan hem een vergoeding toe te kennen.
4. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.
5. Het hof zal bij separate beschikking beslissen op het hoger beroep voor zover dat betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
6. Appellant heeft als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend. De zaak tegen appellant is geseponeerd omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant een actieve rol bij het incident had. Hij heeft de vrijheidsbeneming niet over zichzelf afgeroepen. Voor het overige heeft zijn raadsman volhard bij hetgeen in het inleidend verzoekschrift is aangevoerd en verzocht.
7. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 89 en verder van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, en de rechter daarvoor – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig acht, een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
9. Het hof acht geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de gevraagde vergoeding. Appellant is - kort samengevat - op [datum] aangehouden, nadat de Duitse autoriteiten de Nederlandse politie hadden geïnformeerd over een mogelijk ophanden zijnde dreigende situatie. De melding luidde dat er waarschijnlijk een wraakactie zou plaatsvinden naar aanleiding van een eerdere mishandeling van een manspersoon in het prostitutiemilieu in Utrecht. Hierop is door de politie een onderzoek ingesteld. Uit dat onderzoek is gebleken dat appellant deel uitmaakte van een groep van 20 tot 25 personen die zich in een colonne van zes tot acht auto’s verplaatste. Op twee plaatsen in Utrecht blokkeerde deze groep de weg waarna enkelen beide keren een aldaar gevestigd restaurant binnengingen. Een groot deel van deze personen, waaronder appellant, bleek bij aanhouding een kogelvrij vest te dragen. Verder werden enkele vuurwapens aangetroffen. Blijkens het proces-verbaal was er door het optreden van deze groep sprake van een dreigend en intimiderend optreden. Appellant heeft bij de politie verklaard dat hij onderweg was naar een feest in een discotheek, waar hij als uitsmijter zou werken. Dit feest zou, zo verklaart appellant, geen doorgang hebben gevonden. Het staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat appellant betrokken was bij het hiervoor geschetste optreden. Aan de verklaring van appellant dat hij op weg was naar een feest om daar als uitsmijter op te treden, hecht het hof geen geloof. Het hof acht geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor schade die appellant heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
10. Nu de rechtbank aldus op juiste gronden heeft beslist, dient de beslissing waarvan beroep bevestigd te worden voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- bevestigt de beslissing waarvan beroep voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, D.J. van Dijk en E.H. Schulten, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2009.