GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
arrest van de eerste civiele kamer van 23 februari 2009
[appellant sub 1]
en zijn echtgenote
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. M.F. van Willigen te Arnhem.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 12 januari 2009 is het verzoek van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
1.2 Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 20 januari 2009 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht hun beroep gegrond te verklaren, het vonnis te vernietigen en te bepalen dat zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met de daarbij behorende stukken, alsmede van de brieven met bijlagen van 4 en 6 februari 2009 en het faxbericht van 13 februari 2009 van de advocaat van [appellanten].
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2009, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun advocaat. Tevens is verschenen de beschermingsbewindvoerder van [appellanten], R. de Graaf. Ter zitting heeft de advocaat van [appellanten] een overzicht overgelegd van de door [appellanten] verrichte aflossingen over de periode van juli 2005 tot en met december 2008.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant sub 1], 32 jaar, en [appellante sub 2], 22 jaar, zijn met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van een op 5 augustus 2008 geboren kind.
[appellant sub 1] is eerder gehuwd geweest. Uit dat huwelijk is één kind geboren, dat bij de moeder woont.
[appellant sub 1] is werkzaam in loondienst. Begin 2008 heeft hij een bedrijfsongeval gehad. Sinds 9 april 2008 (en daarvoor, van 8 februari tot 8 maart 2008) ontvangt [appellant sub 1] een ZW-uitkering, die thans € 194,02 netto per week bedraagt.
[appellante sub 2] verricht geen betaald werk.
De gemeente [...] heeft per 9 september 2008 aan [appellanten] een aanvullende WWB-uitkering toegekend, die in 2008 € 373,58 netto per maand bedroeg.
Bij beschikkingen van de rechtbank Arnhem, Sector kanton, Locatie Arnhem, van 8 januari 2009 zijn [appellanten] onder beschermingsbewind gesteld, met benoeming van R. de Graaf, werkzaam bij IDG Oost Sociaal Advies, tot bewindvoerder.
3.2 De schuldenlast van [appellanten] bedraagt in totaal ongeveer € 94.000,- en bestaat onder andere uit een schuld aan ziektekostenverzekeraars Menzis (€ 670,05), Univé (€ 1.300,59), Agis (€ 1.866,50), VGZ (€ 117,58) en CZ (€ 6.211,80), alsmede uit schulden aan Woonbedrijf SWS van € 15.422,37, Woonstichting Vryleve van € 4.973,14, Orange van € 1.433,12, T-Mobile van € 1.452,77 en KPN Mobile van € 1.218,45. Voorts is sprake van een schuld van [appellant sub 1] aan het LBIO in verband met achterstallige alimentatie van € 4.832,55 en een schuld aan de belastingdienst van € 3.973,- wegens een terugvordering huurtoeslag over 2006 en termijnen van de motorrijtuigenbelasting van 2004 tot de eerste termijn van 2008. Ter zitting heeft mr. Van Willigen meegedeeld dat de schuld aan CZ geen € 6.211,80 maar € 1.200,- bedraagt en dat de schuld aan Univé minder is dan € 1.300,59.
3.3 De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop hun verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. Omdat [appellanten] thans een inkomen van ongeveer € 1.000,- hebben en een huurlast van € 600,-, hebben zij volgens de rechtbank de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden niet onder controle. Daarbij verwijt de rechtbank [appellanten] dat zij om verandering in de situatie te brengen verzuimd hebben om bijvoorbeeld budgetbeheer te realiseren.
3.4 Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een aanzienlijk deel van hun schuldenlast te goeder trouw zijn geweest. Dit betekent dat het verzoek van [appellanten] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling in beginsel zou moeten worden afgewezen.
Het hof acht echter op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken voldoende aannemelijk dat [appellanten] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden onder controle hebben gekregen. Daartoe overweegt het hof dat naast het feit dat een substantieel deel van de schuldenlast van [appellanten] betrekking heeft op oudere schulden, voor [appellanten] pleit dat zij door de jaren heen niet steeds het ene gat met het andere gat hebben gevuld, maar, blijkens het ter zitting overgelegde overzicht sinds 2005 en substantieel deel van hun schulden hebben afgelost, te weten een bedrag van € 11.731,-. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [appellanten] zelf beschermingsbewind hebben aangevraagd, dat zij worden begeleid door het maatschappelijk werk en het medisch maatschappelijk werk van hun gemeente en dat [appellante sub 2] zich onlangs op eigen initiatief heeft aangemeld bij haar gemeente voor een cursus “omgaan met geld”.
Mede doordat beschermingsbewind is ingesteld en de beschermingsbewindvoerder ter zitting van het hof heeft verklaard dat [appellanten] zich tot nu toe prima aan hun afspraken hebben gehouden, acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat [appellanten] de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen, zodat hun verzoek om te worden toegelaten tot die regeling zal worden toegewezen.
3.5 Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 12 januari 2009 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellanten].
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, A.E.F. Hillen en R.A. van der Pol en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2009.