ECLI:NL:GHARN:2009:BH6679

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.349
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstane schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellant tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof behandelt een eerder verzoek dat op 19 januari 2009 door de rechtbank Zutphen was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant, een 36-jarige alleenstaande man, niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating, omdat hij nieuwe schulden had gemaakt die niet te goeder trouw waren ontstaan. De appellant had een schuldenlast van € 25.249,83, waaronder een schuld aan de gemeente van € 2.338,05 uit 2008. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant na de afwijzing van zijn eerdere verzoek in 2006 niet heeft afgelost op zijn oude schulden en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2009 is de appellant niet verschenen, maar zijn advocaat heeft de schuldenlijst overgelegd. Het hof heeft de situatie van de appellant beoordeeld, waarbij is gekeken naar zijn werk en woonomstandigheden. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat voor toelating tot de schuldsaneringsregeling een stabiele situatie en inzet van de appellant vereist zijn. Het hof concludeert dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot de nieuwe schulden en dat hij niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen en wijst het verzoek van de appellant af. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en ondertekend door de rechters, waarbij de voorzitter afwezig was. De uitspraak benadrukt het belang van het aflossen van schulden en het voorkomen van nieuwe schulden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.023.349
arrest van de eerste civiele kamer van 23 februari 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.H.A. van de Berg te Putten.
1. Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 19 januari 2009 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 23 januari 2009 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 9 februari 2009 van de advocaat van [appellant].
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2009, waarbij [appellant], na telefonische mededeling aan de griffie van het hof dat hij zich uit geldgebrek niet heeft kunnen voorzien van een openbaar vervoersbewijs, niet is verschenen. Namens hem is zijn advocaat verschenen, die ter zitting op verzoek van het hof de schuldenlijst, behorende tot het in 2006 door [appellant] ingediende verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, heeft overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [appellant] een 36-jarige alleenstaande man is met een schuldenlast van € 25.249,83, waaronder een schuld aan de gemeente [plaatsnaam A] van € 2.338,05 uit 2008. Een eerder ingediend soortgelijk verzoek van [appellant] is bij vonnis van 8 mei 2006 door de rechtbank Zutphen afgewezen, welk vonnis bij arrest van dit hof van 6 juli 2006 is bekrachtigd, waarbij het hof onder meer heeft overwogen dat voor toelating nodig is een voldoende stabiele situatie en de inzet van [appellant] om gedurende langere periode regelmatig naar vermogen op zijn schulden af te lossen. Voorts is gebleken dat [appellant] thans eigen woonruimte heeft en werk heeft via een re-integratietraject met uitzicht op een betaalde baan. [appellant] ontvangt een WWB-uitkering, die in oktober 2008 € 840,74 netto per maand bedroeg.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat, kort gezegd, op de niet te goeder trouw ontstane schulden, behorende tot de schuldenlast van € 18.217,27, zoals vermeld in de stukken van het eerder in 2006 ingediend verzoek, niet is afgelost, er na de afwijzing van het vorige verzoek nieuwe schulden zijn ontstaan, waaronder een schuld aan de gemeente [plaatsnaam A] omdat [appellant] niet heeft voldaan aan de voor de WWB-uitkering geldende informatieplicht en de oude schuldenlast daarnaast is opgelopen met 30% tot € 25.249,83.
3.3 [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank, betwist dat hij niet op de oude schulden heeft afgelost en stelt zich voorts op het standpunt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat de oude schuldenlast met 30% is opgelopen. De vordering van KPN betreft een oude schuld uit 2003, de vordering van de Stichting Woningcorporatie is, hoewel [appellant] hierop in geringe mate heeft afgelost, hoger geworden door diverse kosten en rente. De schuld aan PrimeLine is dezelfde schuld als die aan Laser Services en heeft ook hetzelfde referentienummer. Op deze schuld is substantieel afgelost. Ook de belastingschuld ter zake van de inkomstenbelasting 2003 is vrijwel geheel afgelost en op de schuld aan de IB-Groep lost [appellant] nog steeds af. De schulden aan de IG Groep, Agis en het Gelders Vallei Ziekenhuis betreffen oude vorderingen, die ten onrechte (deels) niet zijn opgenomen op de schuldenlijst, behorende tot zijn in 2006 afgewezen verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De schuld aan de gemeente [plaatsnaam A] is ontstaan nadat [appellant] per 1 augustus 2006 naar [plaatsnaam B] was verhuisd en bij de Stichting [X] was ondergebracht. Deze stichting regelde alle financiële zaken voor [appellant]. Desgevraagd heeft de stichting destijds tegen [appellant] gezegd dat hij niet bij de gemeente [plaatsnaam C] opnieuw een uitkering diende aan te vragen en dat het zo goed was. Door de psychische belemmeringen van [appellant] van dat moment en door de invloed van de stichting, heeft [appellant] op die mededeling - naar achteraf blijkt ten onrechte - vertrouwd.
3.4 Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van de schuld aan de gemeente [plaatsnaam A] in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij reeds op deze grond niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellant], nadat hij met het bestaan van deze naar haar aard niet te goeder trouw ontstane schuld bekend was geworden, tegen het terugvorderingsbesluit van de gemeente [plaatsnaam A] van 31 maart 2008 geen bezwaar heeft aangetekend en tevens dat hij heeft verzuimd de Stichting [X] ([X]) aan te sporen om haar kennelijke bereidverklaring (zoals ook vermeld in voornoemd terugvorderingsbesluit) om de vordering van de gemeente voor [appellant] te voldoen, gestand te doen. Daar komt bij dat deze schuld vrij kort na de afwijzing van zijn eerder (afgewezen) verzoek is ontstaan, terwijl het [appellant] uit het arrest van dit hof van 6 juli 2006 duidelijk moet zijn geworden dat hij, indien hij binnen redelijke termijn wèl in aanmerking had willen komen voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, niet alleen diende af te lossen op zijn schulden maar ook diende te voorkomen dat er nieuwe (verwijtbare) schulden zouden ontstaan. Het verweer dat [appellant] als gevolg van psychische belemmeringen en invloed van het [X] vertrouwde op de mededeling van het [X] dat hij niet bij de gemeente [plaatsnaam C] opnieuw een uitkering hoefde aan te vragen en het zo goed was, faalt. Het terugvorderingsbesluit van de gemeente [plaatsnaam A] heeft immers betrekking op de periode 15 november 2005 tot en met 31 juli 2007, terwijl het psychisch belastbaarheidsonderzoek blijkens het overgelegde rapport van Intervens van 21 oktober 2008 heeft plaatsgevonden op 22 juli 2008. Voor het overige ontbreekt een deugdelijke onderbouwing van het verweer.
3.5 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 19 januari 2009.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, A. Smeeïng-van Hees en R.A.van der Pol, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. R.A.van der Pol en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2009.