ECLI:NL:GHARN:2009:BH5752

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.018.131
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging gesloten jeugdzorg voor jeugdige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van een machtiging tot gesloten jeugdzorg voor een jeugdige, aangeduid als [verzoekster]. De kinderrechter had eerder op 12 augustus 2008 een machtiging verleend voor de duur van één jaar, ingaande 18 augustus 2008, vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [verzoekster] ernstig belemmerden. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor opneming en verblijf in een gesloten accommodatie nog steeds aanwezig zijn, ondanks de argumenten van [verzoekster] dat er sprake zou zijn van gewijzigde omstandigheden.

Het hof heeft in zijn overwegingen de voorgeschiedenis van [verzoekster] in acht genomen, waaronder haar plaatsingen in verschillende zorginstellingen en de psychologische problematiek die bij haar is vastgesteld. Het hof heeft geconcludeerd dat de mogelijkheid van gesloten plaatsing noodzakelijk is, vooral gezien de risico's van onttrekking aan de zorg die zij nodig heeft. De stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland heeft de machtiging aangevraagd, met het argument dat bij escalatie van de situatie een 'time-out' in een gesloten instelling noodzakelijk kan zijn.

De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij het hof oordeelt dat de ontwikkeling naar volwassenheid van [verzoekster] ernstig zal worden belemmerd zonder de verlenging van de machtiging. Het hof heeft ook de noodzaak van de gesloten plaatsing benadrukt, gezien de eerdere zelfmoordpogingen en de psychische problemen van [verzoekster]. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de betrokken partijen, waaronder de advocaat van [verzoekster] en vertegenwoordigers van de stichting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.018.131
beschikking van de familiekamer van 10 februari 2009
inzake
[verzoekster],
verblijvende te Almelo,
verzoekster, verder te noemen "[verzoekster]",
advocaat: mr. E.R.T. Tromp,
tegen:
stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verweerster, verder te noemen "de stichting".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 12 augustus 2008, uitgesproken onder zaaknummer 171518 / JE RK 08-16178.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 november 2008, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te vernietigen en het verzoek van de stichting tot een machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg alsnog af te wijzen, subsidiair aan te vullen en te bepalen dat [verzoekster] binnen twee weken geplaatst dient te worden bij haar pleegouders waarbij er 24-uurs ambulante begeleiding wordt gegeven door “Autimaat” of een andere zorginstelling bij gebreke waarvan de machtiging alsnog wordt afgewezen.
2.2 Het hof heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening ambtshalve last tot toevoeging van een raadsman aan [verzoekster] gegeven.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 december 2008, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2009 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.R.T. Tromp, advocaat te Nijmegen. Namens de stichting zijn [...], teamleider, en [...], gezinsvoogd, verschenen. Tevens is [belanghebbende], de pleegvader, als belanghebbende in persoon verschenen. Namens de raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. [de moeder], verder: “de moeder”, is, hoewel behoorlijk opgeroepen, eveneens niet verschenen.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder het evaluatie en hulpverleningsplan van de ondertoezichtstelling van 30 mei 2008 van de stichting en het tijdens de mondelinge behandeling door de stichting overgelegde indicatiebesluit van 16 december 2008. Desgevraagd heeft mr. Tromp verklaard dat zij reeds bekend was met de inhoud van laatstgenoemde productie en instemt met overlegging van die productie. Het hof slaat daarom ook acht op die productie.
3. De vaststaande feiten
3.1 [verzoekster] is op [geboortedatum] 1994 geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over haar.
3.2 Bij beschikking van 18 augustus 1999 heeft de kinderrechter [verzoekster] onder toezicht gesteld van de stichting, welke termijn nadien steeds is verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking voor de duur van één jaar, ingaande 18 augustus 2008.
3.3 Bij beschikking van 8 maart 2000 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening pleegzorg 24-uurs verleend, waarvan de termijn nadien telkenmale is verlengd. Bij beschikking van 31 oktober 2007 heeft de kinderrechter machtiging tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg verleend, waarvan de termijn is verlengd bij beschikking van 6 maart 2008 tot uiterlijk 18 augustus 2008.
3.4 De stichting heeft op 14 januari 2008 en 16 december 2008 indicatiebesluiten genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 24 juni 2008, heeft de stichting verzocht machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg te verlenen voor de duur van zes maanden en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.6 Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de stichting machtiging verleend om [verzoekster] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en doen verblijven ingaande 18 augustus 2008 tot uiterlijk 18 februari 2009 en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7 [verzoekster] is in 2000 geplaatst in een pleeggezin, de familie [...]. Op 14 oktober 2007 is zij gesloten geplaatst in JJI (Justitiële Jeugd Inrichting) De Hunnerberg te Nijmegen. Op 23 oktober 2007 is zij overgeplaatst naar de FOBA (forensische observatie- en begeleidingsafdeling) van De Hartelborgt te Spijkenisse. Op 11 januari 2008 is zij overgeplaatst naar Rentray te Eefde en op 24 april 2008 is zij teruggeplaatst in de FOBA van De Hartelborgt. Sinds 24 november 2008 is zij geplaatst in de FOBA van Harreveld in Huize Alexandra te Almelo.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.2 Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge artikel 29b lid 2 WJZ kan een machtiging slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.3 Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4 Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan [verzoekster] aanvoert, de gronden voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg nog steeds aanwezig zijn. Bij beschikking van 6 maart 2008 heeft de kinderrechter geoordeeld dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien is, zo overweegt de kinderrechter, de uithuisplaatsing noodzakelijk om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Voor zover [verzoekster] stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd.
[verzoekster] heeft vanaf 2000 zeven jaar bij haar pleegouders gewoond. In juni 2007 ging het slechter met [verzoekster] en hebben haar pleegouders aangegeven dat zij de zorg voor haar niet meer aankunnen. [verzoekster] heeft vervolgens op verschillende plaatsen gezeten, onder andere in het netwerk van de pleegouders, een leefgroep van de Waarden, een gesloten afdeling in de psychiatrie en tenslotte weer bij de pleegouders. In september/oktober 2007 is zij meermalen weggelopen en heeft zij één of meer zelfmoordpogingen ondernomen. Zij is toen in De Hunnerberg geplaatst en vervolgens in de FOBA van De Hartelborgt. Na drie maanden is zij overgeplaatst naar Rentray. Nadat zij een zelfmoordpoging heeft ondernomen, kon Rentray niet langer haar veiligheid garanderen en is zij teruggeplaatst naar De Hartelborgt. Vervolgens is zij overgeplaatst naar Huize Alexandra.
Uit het psychologisch onderzoek van [verzoekster] van 28 mei 2008 blijkt dat zij lijdt aan een reactieve hechtingsstoornis en er bij haar sprake is van atypisch autisme. Er is tevens sprake van ontwikkelingsproblemen op de volgende gebieden: de emotionele ontwikkeling, zelfbeeld- en identiteitsontwikkeling, sociaal-relationele ontwikkeling ten opzichte van leeftijdsgenoten en de psychoseksuele ontwikkeling. Ook zijn er sterke aanwijzingen voor psychiatrische problematiek. Het advies is [verzoekster] te plaatsen in een kinderpsychiatrische behandelsetting, die zich richt op het gevoelsleven en het verwerken van opgelopen trauma’s in de vroege kinderjaren, waar rust gewaarborgd is en [verzoekster] niet verplicht is tot het aangaan van sociaal-emotionele relaties. Het vorenstaande vindt bevestiging in het indicatiebesluit van 16 december 2008, dat de stichting tevens aan haar verzoek tot uithuisplaatsing ten grondslag heeft gelegd, zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling is daarnaast gebleken dat [verzoekster] inmiddels twee intakegesprekken heeft gehad bij InZicht, centrum voor orthopsychiatrie, gevestigd op het GGZ-terrein te Nijmegen. Op 26 januari 2009 zou zij hier worden geplaatst. InZicht is een open behandelingsinrichting waar [verzoekster] vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, zal verblijven. De stichting heeft aangevoerd dat wanneer een situatie escaleert en het gedrag van [verzoekster] onhandelbaar wordt, er behoefte bestaat aan plaatsing in een gesloten instelling voor de duur van twee dagen en een overnachting, door de stichting aangeduid als een “time-out”. Gelet op de voorgeschiedenis en haar psychische problematiek acht het hof de mogelijkheid van gesloten plaatsing van [verzoekster] buiten InZicht noodzakelijk.
Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de ontwikkeling naar volwassenheid van [verzoekster] ernstig zal worden belemmerd en dat zij zich zal onttrekken aan de zorg die zij nodig heeft of daaraan zal worden onttrokken door anderen.
4.5 Het subsidiaire verzoek van [verzoekster] tot plaatsing bij de pleegouders gecombineerd met ambulante hulpverlening is, gelet op het vorenstaande, niet toewijsbaar nu (de mogelijkheid tot) gesloten plaatsing noodzakelijk is geoordeeld, nog daargelaten dat de pleegvader tijdens de mondelinge behandeling de plaatsing van [verzoekster] in InZicht heeft onderschreven.
4.6 Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te bekrachtigen.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 12 augustus 2008, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.J.N. van Osch, B.M. Mens en G.P.M. van den Dungen, bijgestaan door mr. M. Tamminga als griffier, en is op 10 februari 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.