Parketnummer: 24-001266-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-460248-07
Arrest van 26 januari 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 mei 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. M.J. Jansma, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair te vervangen door 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu het, gelet op de geldende richtlijnen, verdachte een transactieaanbod had moeten doen.
Toepasselijk is in deze zaak de ‘Richtlijn voor strafvordering verduistering’ (Richtlijn van 11 mei 1999, Stcrt. 1999, nr. 117) in samenhang met het ‘Kader voor strafvordering’ (Stcrt. 1999, nr. 62); uit deze beleidsregels blijkt dat met name de waarde van de verduisterde goederen bepalend is voor de vraag of een transactie wordt aangeboden. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof betoogd dat tot dagvaarding is overgegaan omdat (1) de waarde van de verduisterde goederen niet bekend is en (2) verdachte de verduistering niet heeft bekend. De laatste factor speelt blijkens de beleidsregels evenwel, anders dan bij de politietransactie, geen rol bij de vraag of een transactie door het openbaar ministerie dient te worden aangeboden. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de het niet aannemelijk is dat de geschatte waarde van de verduisterde goederen van dien aard is, dat een transactie niet op zijn plaats zou zijn. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte in strijd met de richtlijn is gedagvaard. Het geschonden belang van de verdachte om niet in strijd met de richtlijnen te worden gedagvaard kan echter voldoende worden gecompenseerd door aan verdachte een geldboete op te leggen die overeenkomt met het gebruikelijke transactieaanbod. Het hof verwerpt daarom het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 3 november 2006 te/nabij [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk één of meer matrassen en/of één of meer dekbedden en/of een vrieskist en/of een kast en/of serviesgoed en/of een fonduestel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten huurster van de woning op/aan de [adres], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 3 november 2006 te/nabij[plaats], gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning op/aan de [adres]) één of meer matrassen en/of één of meer dekbedden en/of een vrieskist en/of een kast en/of serviesgoed en/of een fonduestel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:
zij in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 3 november 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk een vrieskist en een kast, toebehorende aan [slachtoffer], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurster van de woning aan de [adres], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Tijdens de verhuizing van verdachte naar een nieuwe woning zijn er een vrieskist en een kast, die eigendom waren van de verhuurder van de oude woning, meeverhuisd. Verdachte heeft deze goederen onder zich gehouden en er als heer en meester over beschikt. Zij heeft zich aldus schuldig gemaakt aan verduistering. Verdachte heeft door haar handelwijze een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de verhuurder en het vertrouwen dat in het algemeen in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in een huurder geschaad.
Het hof houdt bij de straftoemeting rekening met het verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 27 oktober 2008 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake een strafbaar feit.
Bij de straftoemeting houdt het hof voorts rekening met de omstandigheid dat door het openbaar ministerie aan verdachte in strijd met de geldende beleidsregels geen transactievoorstel is gedaan. Het hof zal dit verzuim compenseren door, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, een geldboete op te leggen die overeenkomt met het transactieaanbod dat aan verdachte op basis van die regels had moeten worden gedaan.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23 (oud), 24 (oud), 24c (oud) en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tweehonderdtwintig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vier dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. F. Vellinga-Schootstra en mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van
mr. M. Koster als griffier, zijnde mrs. Vellinga-Schootstra en Keulen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.