GERECHTSHOF ARNHEM
economische raadkamer
Pkn: 21-003728-03
Avnr: 11243-06
Het hof heeft gezien het op 1 november 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres verzoeker],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsman],
ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr. [naam raadsman], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de door verzoeker ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfskosten, voor de schade die hij tengevolge van tijdverzuim door de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft geleden, voor de inkomensschade die hij tengevolge van het strafrechtelijk onderzoek heeft geleden, en in de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 17 december 2007 en 7 april 2008 de advocaat-generaal, en in openbare raadkamer van 3 juni 2008 de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. [naam raadsman] voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie en de aanvullende conclusie van de advocaat-generaal en de brieven de raadsman, respectievelijk gedateerd 7 november 2006, 28 november 2006, 2 februari 2007, 14 februari 2008, 4 maart 2008, 19 maart 2008 en 9 april 2008.
Het hof heeft de uitspraak die ter zitting van 3 juni 2008 was bepaald op 28 juli 2008, nader bepaald op 11 augustus 2008. De advocaat-generaal en de raadsman zijn hiervan in kennis gesteld.
1. Bij arrest van de Hoge Raad van 12 september 2006 is het arrest van dit hof van 29 november 2006 vernietigd en is het Openbaar Ministerie wegens verjaring niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk. Hoewel in het verzoekschrift ook wordt gerefereerd aan de artikelen 89 en 591 van het Wetboek van Strafvordering verstaat het hof dat verzoek, gelet op de inhoud, als een verzoek op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, nu er geen sprake is geweest van verzekering of voorlopige hechtenis en ook niet van kosten die in het belang van het onderzoek zijn gemaakt.
3. De advocaat-generaal heeft wat betreft de gevraagde vergoeding wegens reiskosten voor het bijwonen van de terechtzittingen geconcludeerd tot toewijzing op basis van het tarief openbaar vervoer tweede klasse en wat betreft de gevraagde vergoeding wegens inkomensschade tot afwijzing nu artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet kan dienen als grondslag voor die schade. De advocaat-generaal heeft ter zitting geconcludeerd tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand van verzoeker, met dien verstande dat het toe te wijzen bedrag naar billijkheid moet worden bepaald nu de door verzoeker overgelegde declaraties en specificaties geen helder en inzichtelijk beeld geven van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Zij heeft opgemerkt dat er redenen zijn om aan te nemen dat verzoeker heel vaag doet over de declaraties teneinde mr. [naam raadsman] in bescherming te nemen, maar dat zij de gevolgen daarvan niet bij verzoeker wil leggen.
4. De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoek. Hij heeft daarbij aangegeven dat naar aanleiding van de behandeling van een verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in een andere zaak bij dit hof, is gebleken dat in de declaraties aan verzoeker fouten waren geslopen waardoor deze gecorrigeerd moesten worden, hetgeen heeft geleid tot declaraties die op 26 februari 2008 zijn gedateerd.
5. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
6. De door verzoeker gevraagde vergoeding van reiskosten van verzoeker voor het bijwonen van de behandelingen van de zaak door de rechtbank te Almelo op respectievelijk 26 september 2002 en 26 juni 2003 en voor het bijwonen van de behandeling van de zaak door dit hof op 15 november 2004 zijn voor toewijzing vatbaar op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde. Toegewezen kan worden:
- eenmaal een retour bus/NS 2e klasse [woonplaats]-Almelo à: € 38,70
- eenmaal een retour bus/NS 2e klasse [woonplaats]-Arnhem à: € 26,00
Derhalve in totaal € 64,70
7. Verzoeker stelt door het strafrechtelijk onderzoek inkomensschade te hebben geleden als gevolg van:
- blokkade van zijn runderen ad € 5.000,=;
- minder waarde bij verkoop van zijn runderen ad € 300.000,=.
Deze schadeposten die overigens niet zijn onderbouwd, vallen naar hun aard buiten het beslissingskader van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek zal in zoverre worden afgewezen.
8. Verzoeker stelt verder inkomensschade te hebben geleden tengevolge van tijdverzuim wegens het bijwonen van de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Deze schade begroot hij op (24 x € 50,- =) € 1.200,=. Deze inkomensderving is echter op geen enkele wijze onderbouwd. Het verzoek zal daarom in zoverre worden afgewezen.
9. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
10. Verzoeker is in eerste aanleg, in hoger beroep en gedurende het beroep in cassatie bijgestaan door mr. [naam raadsman]. Verzoeker heeft in het inleidende verzoekschrift verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ad
€ 9.726,28, inclusief BTW, namelijk ter zake van:
- de procedure in eerste aanleg: € 7.135,80, incl. BTW;
- de procedure in hoger beroep: € 1.822,93, incl. BTW;
- de procedure in cassatie: € 767,55, incl. BTW.
Ter onderbouwing van deze kosten zijn kort na ontvangst van het verzoekschrift urenspecificaties en een einddeclaratie d.d. 1 oktober 2006 ad € 8.173,35 overgelegd. Uit deze declaratie blijkt dat er voorschotdeclaraties zijn geweest.
Het hof heeft verzoeker ter zitting van 17 december 2007, toen de behandeling van het verzoekschrift wegens verhindering van mr. [naam raadsman] op zijn verzoek is aangehouden, in de gelegenheid gesteld om alsnog alle declaraties van zijn raadsman aan het hof over te leggen. Verzoeker heeft vervolgens drie declaraties overgelegd, alle gedateerd op 26 februari 2008:
- een tot een bedrag van € 6.785,02 ter zake van de eerste aanleg;
- een tot een bedrag van € 1.822,94 ter zake van het hoger beroep;
- een tot een bedrag van € 511,70 ter zake van het cassatieberoep;
totaal € 9.119,66, inclusief BTW. Andere declaraties dan die van 1 oktober 2006 die zijn gedateerd voor de indiening van het verzoekschrift, zijn niet overgelegd.
11. Ter zitting van 3 juni 2008 hebben mr. [naam raadsman] en verzoeker desgevraagd medegedeeld dat er gedurende de loop van de procedure, dus voor de indiening van het verzoekschrift, declaraties zijn verzonden resp. ontvangen en dat die zijn betaald. Het hof constateert dat verzoeker deze declaraties ondanks het gestelde in het proces-verbaal van de zitting van 17 december 2007 niet alle aan het hof heeft overgelegd. Ter zitting van 3 juni 2008 heeft verzoeker verder medegedeeld dat is afgesproken dat mr. [naam raadsman] een hoger tarief zou rekenen bij een goede afloop, maar over de wijze waarop daaraan invulling is gegeven, zijn geen gegevens verstrekt. Ook is geen inzicht gegeven in de correcties die mr. [naam raadsman] na de zitting van 17 december 2007 op de eerdere - voor het hof deels onbekende - declaraties heeft toegepast.
12. Verzoeker heeft in het verzoekschrift de kosten van de raadsman gesteld op
€ 9.726,28, incl. BTW, terwijl deze kosten volgens de einddeclaratie d.d. 1 oktober 2006 € 8.173,35, incl. BTW, bedragen en volgens de declaraties d.d. 26 februari 2008 € 9.119,66, incl. BTW. Het hof is van oordeel dat verzoeker geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over de kosten van rechtsbijstand, zodat een onvolledig inzicht bestaat in de kosten van rechtsbijstand die ten laste van verzoeker zijn gekomen. Nu verzoeker ampel de gelegenheid heeft gehad om dat inzicht te verschaffen, valt het ontbreken daarvan hem aan te rekenen. Het risico van het tekortschieten ligt in het kader van deze procedure in dit geval bij hem. Wegens dit verwijtbaar ontbreken van een betrouwbaar inzicht in de kosten van de raadsman die ten laste van verzoeker zijn gekomen, kunnen de declaraties geen deugdelijke basis bieden voor het toekennen van een vergoeding in de kosten van de raadsman. Het hof zal die kosten dan ook naar eigen inzicht op basis van redelijkheid en billijkheid schatten.
13. Ter zitting van 3 juni 2008 heeft verzoeker desgevraagd medegedeeld dat hij als ondernemer de over de declaraties van zijn raadsman verschuldigde BTW in vooraftrek kan brengen zodat de BTW voor hem niet als een kostenpost is aan te merken.
14. Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat mr. [naam raadsman] gelijktijdig twee andere verdachten in verwante zaken heeft bijgestaan aan wie hij eveneens kosten van rechtsbijstand in rekening heeft gebracht. De verzoeken ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van deze verdachten zijn gelijktijdig met het onderhavige verzoek behandeld. Overeenkomstig het beleid van het hof komt de gedeclareerde reistijd slechts voor de helft voor vergoeding in aanmerking. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval van dat beleid af te wijken. Het een en ander leidt ertoe dat het hof op gronden van billijkheid als vergoeding in de kosten van de raadsman in de strafzaak aan verzoeker zal toekennen een bedrag van € 5.000,=.
15. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift worden toegewezen € 455,= (exclusief BTW).
- kent aan verzoeker toe als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s-Rijks kas ten bedrage van € 5.519,70 (zegge: vijfduizendvijfhonderdennegentien euro en zeventig cent) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op een nog nader door verzoeker op te geven rekeningnummer.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 augustus 2008.