ECLI:NL:GHARN:2008:BD2376

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-00506
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht van schenking en gebruiksrecht op onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van X en X-Y tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem over een aanslag in het recht van schenking voor het jaar 1999. De aanslag was oorspronkelijk opgelegd op basis van een verkrijging van fl. 2.036.716 (€ 924.221), maar na bezwaar van de belanghebbenden werd deze verminderd tot fl. 1.413.526 (€ 641.430). De rechtbank had de aanslag verder verlaagd tot fl. 1.257.429 (€ 570.596). De belanghebbenden stelden dat de aanslag onterecht was, omdat de gebruiksovereenkomst die zij met hun zoon A hadden gesloten, niet als een belastbare schenking kon worden aangemerkt. De overeenkomst betrof het gebruiksrecht van een woning, waarbij de ouders het vruchtgebruik hadden en de zoon het blote eigendom. De inspecteur van de Belastingdienst concludeerde echter dat er wel degelijk sprake was van een belastbare schenking.

Tijdens de zitting op 2 april 2008 werd het standpunt van de belanghebbenden besproken, waarbij zij aanvoerden dat de aanslag vernietigd moest worden. Het Hof oordeelde dat de tenaamstelling van de aanslag niet tot misverstand kon leiden en dat de financiële positie van de ouders niet zodanig was dat de overeenkomst als een voldoening aan een wettelijke onderhoudsverplichting kon worden aangemerkt. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur terecht was uitgegaan van een belaste verkrijging van het gebruiksrecht van het gehele object. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep van de belanghebbenden werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 06/00506
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X en X-Y te Z (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 26 oktober 2006, nummer AWB 06/285, in het geding tussen belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan X en echtgenote is voor het jaar 1999 een aanslag in het recht van schenking opgelegd die is berekend naar een verkrijging van fl. 2.036.716 (€ 924.221).
1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 11 november 2005 is het bezwaar van belanghebbenden gedeeltelijk gegrond verklaard en is de aanslag verminderd tot een, berekend naar een verkrijging van fl. 1.413.526 (€ 641.430).
1.3. Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur is door de Rechtbank bij uitspraak van 26 oktober 2006, nr. AWB 06/285, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de aanslag verminderd tot een, berekend naar een verkrijging van fl. 1.257.429 (€ 570.596).
1.4. Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 2 april 2008 te Arnhem zijn de gemachtigde van belanghebbenden en de Inspecteur gehoord.
1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.7. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbenden ter zitting heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Op 5 oktober 1999 hebben belanghebbenden met hun zoon A een gebruiksovereenkomst gesloten met betrekking tot het aan laatstgenoemde toebehorende woonhuis met tuin en schuur en verdere toebehoren, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z.
2.2. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd, ingaande op 1 oktober 1999. Kosten van gas, water en licht zijn voor rekening van de gebruiker. De prijs bedraagt fl. 600 per maand en is verschuldigd vanaf 1 oktober 1999.
2.3. Bij brief van 27 maart 2000 schrijft A aan belanghebbenden onder meer:
‘ De gebruiksduur van de overeenkomst is voor onbepaalde tijd. Het gebruiksrecht is gegeven door mij. Indien ik zou komen te overlijden dan gaat de gebruiksovereenkomst naar mijn erfgenamen.
Via een testament is geregeld dat B het blote eigendom van het huis erft en jullie het vruchtgebruik, daarmee zijn jullie ervan verzekerd dat je levenslang kunt blijven wonen in de woning. Bij jullie overlijden eindigt het vruchtgebruik en groeit het blote eigendom van B aan naar een volledig eigendom en kan zij zelf bepalen wat zij met het huis doet.’.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld
a. of de tenaamstelling van de aanslag moet leiden tot vernietiging van de aanslag; en zo neen,
b. of sprake is van een belastbare schenking; en zo ja,
c. wat de omvang is van de schenking.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep het beroep gegrond te verklaren en primair en subsidiair de uitspraak van de Inspecteur en de aanslag te vernietigen en meer subsidiair de uitspraak van de Inspecteur te vernietigen en de aanslag te verminderen tot € 176.536.
3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 36 Successiewet 1956 wordt de belasting geheven van de verkrijger. In dit geval zijn de verkrijgers X en X-Y. De aanslagen zijn opgelegd aan X en echtgenote en zijn op de voet van artikel 47 van de Successiewet opgenomen in één aanslagbiljet waarbij de beide verkrijgers op de voet van artikel 26 Successiewet voor de berekening van het recht van schenking als één en dezelfde persoon zijn aangemerkt. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat deze tenaamstelling redelijkerwijs niet tot misverstand kan leiden ten aanzien van de vraag voor wie het aanslagbiljet was bestemd nu niet in geschil is dat X-Y ook ten tijde van de schenking in 1999 de echtgenote was van Y.
4.2. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de financiële positie van de verkrijgers niet zodanig was dat de overeenkomst kan worden aangemerkt als een voldoening door de zoon aan de wettelijke onderhoudsverplichting van artikel 1:392 BW ten opzichte van zijn ouders. De ouders waren financieel niet hulpbehoevend. Dat de financiële positie van de zoon aanzienlijk beter was dan die van de ouders doet daaraan niet af.
4.3. Met de Rechtbank is het Hof eveneens van oordeel dat de overeenkomst niet kan worden aangemerkt als te strekken ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 BW. Dat de verkrijgers in het kader van een onteigeningsprocedure verplicht waren de door hen bewoonde woning met realisatie van een meerwaarde van € 124.000 te verlaten, is onvoldoende grond om het verschaffen van een gebruiksrecht tegen betaling van € 600 per maand van een onroerende zaak waarvan de waarde – naar niet in geschil is – ten minste fl. 1.373.563 bedraagt, te beschouwen als een dringende morele verplichting van zodanige aard dat de naleving daarvan naar maatschappelijke opvatting als voldoening van een aan de ouders toekomende prestatie moet worden aangemerkt.
4.4. Belanghebbenden maken voorts niet aannemelijk dat de overeenkomst in tegenstelling tot haar bewoordingen betrekking heeft op slechts een gedeelte van de onroerende zaak.
4.5. Gezien het voorgaande is de Inspecteur terecht uitgegaan van een belaste verkrijging van het gebruiksrecht van het gehele object. De door de Rechtbank gevolgde berekening van de aanslag is voor het overige niet in geschil.
5. Slotsom
Het beroep is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan te Arnhem op 14 mei 2008 door mr. Zwemmer, voorzitter, mr. Monsma en mr. De Kroon.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier.
De Griffier, De voorzitter,
bij afwezigheid
(A.W.M. van der Waerden) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 mei 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.