1. Heeft de Ontvanger op 23 april 2004 belanghebbende terecht € 14 aan aanmaningskosten in rekening gebracht?
2. Heeft de Ontvanger op 19 mei 2004 belanghebbende terecht € 71 aan kosten van bete-kening van een dwangbevel in rekening gebracht?
3. Heeft de Ontvanger op 11 augustus 2005 belanghebbende terecht € 14 in rekening ge-bracht in verband met een hernieuwd bevel tot betaling?
4. Heeft de Ontvanger terecht invorderingsrente tot een bedrag van € 27 en € 39 aan belanghebbende in rekening gebracht?
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de vervolgingskosten en invorderingsrente hem ten onrechte in rekening zijn gebracht.
3.3. De Ontvanger is van mening dat de vervolgingskosten en invorderingsrente terecht in rekening zijn gebracht.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Ontvanger, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vernietiging van de beschikking. De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
3.5. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.6. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
Invorderingskosten
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op de hoogte was van de belastingschuld zoals deze nader was vastgesteld bij de onherroepelijk vaststaande uitspraak op bezwaar van 26 maart 2004.
4.2. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de brief van 24 mei 2004 als bezwaarschrift tegen de vervolgingskosten dient te worden aangemerkt.
4.3. Het in rekening brengen van vervolgingskosten vloeit direct voort uit artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet). Als vervolgingskosten terecht in rekening zijn gebracht, dienen deze te worden voldaan (Hoofdstuk XII, § 3, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990; tekst geldend tot en met 2003). Slechts in uitzonderlijke situaties kan worden afgewe-ken. In Hoofdstuk XII, § 3, vierde lid, van de genoemde Leidraad is hierover opgemerkt:
Deze (strikt individueel te beoordelen) situaties doen zich alleen voor als de ontvanger van mening is dat het feit dat de belastingschuld niet tijdig is voldaan aan de belastingschuldige niet kan worden verweten en bovendien de invordering van vervolgingskosten – gezien de omstandigheden van het specifieke geval – onredelijk en onbillijk is.
Als voorbeelden van redenen voor niet-verwijtbaarheid worden, kort samengevat, genoemd: een verhuizing, een ongeval, ernstige ziekte of overlijden van de belastingschuldige of een onvoorzien vertrek wegens dringende omstandigheden.
4.4. De vervolgingskosten die op 23 april 2004 en 19 mei 2004 aan belanghebbende in rekening zijn gebracht, respectievelijk € 14 en € 71, zijn terecht aan hem in rekening gebracht nu uit de stukken van het geding niet is gebleken dat het niet tijdig voldoen van de belastingschuld belanghebben-de niet kan worden verweten en evenmin is gebleken dat de invordering van genoemde vervolgingskosten onredelijk of onbillijk is. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent het door de Belastingdienst zoekmaken van originele nota’s inzake ziektekosten geldt niet als reden voor niet-verwijtbaarheid.
4.5. Wat betreft de kosten verbonden aan het hernieuwd bevel tot betaling van 11 augustus 2005 is het Hof van oordeel dat de Ontvanger onbehoorlijk heeft gehandeld. Hiertoe zijn met name de volgende paragrafen van de genoemde Leidraad van belang. Daarbij merkt het Hof op dat voor zover wordt verwezen naar de wet, hiermee wordt gedoeld op de Invorderingswet 1990.
1. (Art. 25, § 1) Inleiding
Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) de hem opgelegde belastingaanslag. […].
4. (Art. 25, § 1) Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek
Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als ware het verzoek toegewezen. Als er aanwijzingen bestaan dat de belangen van de Staat kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen.
11. (Art. 25, § 1) Geen invordering tijdens verleend uitstel
Artikel 25, eerste lid, tweede volzin, van de wet bepaalt wat het gevolg is van het verlenen van uitstel van betaling: gedurende het uitstel wordt de invordering niet aangevangen dan wel geschorst. Tenzij in de leidraad anders aangegeven kunnen in de periode dat met betrekking tot een belastingaanslag uitstel loopt, ten aanzien daarvan dus geen invorderingsmaatregelen worden aangevangen of voortgezet en kan geen verrekening plaatsvinden. […].
4.6. Naar het oordeel van het Hof had de Ontvanger eerst op het bezwaar tegen de vervolgingskosten van 24 mei 2004 behoren te beslissen alvorens tot het uitbrengen van een hernieuwd dwangbe-vel, met daaraan wederom te verbinden vervolgingskosten van € 14, over te gaan. Gesteld noch gebleken is dat belangen van de Staat konden worden geschaad welke, zonder uitspraak op het bezwaar van 24 mei 2004 te doen, een hernieuwd bevel tot betaling rechtvaardigden. Als zodanig belang kan niet worden aangemerkt het gegeven dat er tegen de aanslag zelf geen bezwaarschrift (meer) in behandeling is. Gelet hierop is het opnieuw in rekening brengen van vervolgingskosten – welke zijn geïnd middels verrekening – in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op dit punt is het gelijk aan belanghebbende.
Invorderingsrente
4.7. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende bezwaar heeft aangetekend tegen de beschikkingen inzake invorderingsrente. Evenmin is gebleken dat de Ontvanger daarop uitspraak heeft gedaan. Met de Rechtbank is het Hof dan ook van oordeel dat belanghebbende niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover zijn beroep zich richt tegen de in rekening gebrachte invorde-ringsrente. Het gelijk is op dit punt aan de Ontvanger.
4.8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen dient het beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard.
5. Slotsom
Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep van belanghebbende ten onrechte ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven.
6. Kosten
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en, opnieuw recht doende:
– vernietigt de kosten van vervolging die belanghebbende in rekening zijn gebracht bij het her-nieuwd bevel tot betaling van 11 augustus 2005;
– verklaart het beroep inzake de kosten van vervolging voor het overige ongegrond;
– verklaart het beroep inzake de invorderingsrente niet-ontvankelijk;
– gelast de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 106 te vergoeden.