ECLI:NL:GHARN:2008:BC8272
Gerechtshof Arnhem
- Raadkamer
- E.A.K.G. Ruys
- B.P. Snijder
- Rechtspraak.nl
Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand na niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 maart 2008 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door verzoeker. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van het hof van 30 oktober 2006, waarin het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was verklaard in de strafvervolging wegens schending van de redelijke termijn. Hierdoor was de strafzaak geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker had een vergoeding gevraagd op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de kosten van zijn raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Tijdens de openbare raadkamer op 12 februari 2008, waar de advocaat-generaal aanwezig was, zijn verzoeker en zijn raadsman niet verschenen. Het hof heeft de stukken in het procesdossier bestudeerd, waaronder eerdere conclusies van de advocaat-generaal en correspondentie van de raadsman. Het hof oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend en dus ontvankelijk. De advocaat-generaal had geen aanleiding gezien om het aantal declarabele uren te matigen, terwijl de raadsman zich had geconformeerd aan het beleid van het hof met betrekking tot de gedeclareerde reistijd.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman, benadrukte het hof dat de declaratie van de raadsman slechts een uitgangspunt is. Het hof is niet gebonden aan de gedeclareerde tijd of het gehanteerde uurtarief. Gezien de aard en complexiteit van de strafzaak, die het hof als niet juridisch of feitelijk complex beschouwde, oordeelde het hof dat de gedeclareerde tijd bovenmatig was. Het hof kende verzoeker een vergoeding toe van € 10.000 voor de kosten van rechtsbijstand, en € 540 voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 10.540. Het hof wees verder alle andere verzoeken af en gelastte de griffier om het bedrag over te maken naar de Stichting Beheer Derdengelden.