ECLI:NL:GHARN:2008:BC8185

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-000829-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse toetsing van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 31 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding met betrekking tot de voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Het hof heeft de noodzaak tot voortzetting van deze maatregel beoordeeld, waarbij het belang van een tijdige tussentijdse toetsing zwaar weegt. De maatregel was eerder opgelegd op 24 juli 2006, met de voorwaarde dat binnen één jaar een tussentijdse beoordeling zou plaatsvinden. De advocaat-generaal heeft geadviseerd om de tenuitvoerlegging van de maatregel voort te zetten.

Het hof heeft vastgesteld dat de tekst van artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht het hof niet dwingt om zich onbevoegd te verklaren. Gezien de termijn die de maatregel nog loopt, heeft het hof besloten de tussentijdse toetsing aan zich te houden en zelf af te doen. De beoordeling is gebaseerd op de noodzaak van de maatregel voor de beveiliging van de maatschappij en de kans op terugval in delictgedrag bij beëindiging van de maatregel.

Het hof concludeert dat er geen grond is om de maatregel te beëindigen. De voortzetting van de maatregel is noodzakelijk om onveiligheid en ernstige overlast in het publiek domein te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem
Parketnummer: 21-000829-06
Beslissing d.d.: 31 maart 2008
De meervoudige kamer voor strafzaken van het hof heeft te beoordelen de noodzaak tot voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders in de zaak tegen
veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende [verblijfplaats]
hierna te noemen veroordeelde.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
• het arrest van het gerechtshof Arnhem, van 24 juli 2006, waarbij de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd, zulks met de overweging dat binnen één jaar na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel;
• het rapport periodieke evaluatie van de Unitdirecteur H. van der Meer van de [verblijfplaats], gedateerd 10 december 2007, betreffende het verloop van de aan veroordeelde opgelegde ISD-maatregel.
Het hof heeft ter terechtzitting van 17 maart 2008 de advocaat-generaal gehoord. Tevens was ter terechtzitting aanwezig mevrouw [getuige 1], maatschappelijk werker, werkzaam bij [verblijfplaats].
Veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord.
De advocaat-generaal bij dit hof heeft geconcludeerd de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voort te zetten.
Overwegingen:
Ambtshalve overweegt het hof dat de tekst van de wettelijke regeling meer in het bijzonder artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht het hof er niet toe dwingt om zich in casu onbevoegd te verklaren. Het hof is van oordeel dat, gelet op de termijn welke de maatregel nog loopt, het belang van een tijdige tussentijdse toetsing in het onderhavige geval zodanig zwaar weegt, dat het hof de tussentijdse toetsing aan zich houdt en zelf zal afdoen.
Dit hof heeft op 24 juli 2006 aan betrokkene de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd.
Veroordeelde is op 25 oktober 2006 geplaatst in de [verblijfplaats]. Uit de periodieke evaluatie van [verblijfplaats] is gebleken dat betrokkene geen enkele medewerking wilde verlenen aan het afnemen van de RISc, op grond waarvan geen verblijfsplan omtrent betrokkene kon worden opgesteld.
Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Daarbij dient gezien de wettekst en de wetsgeschiedenis gebruik te worden gemaakt van het volgende beslissingskader. Allereerst moet vastgesteld worden of opheffing van de maatregel, met de reden van destijds om de maatregel op te leggen als gegeven, zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel wellicht niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Naar het oordeel van het hof is de beoogde strekking van de maatregel -te weten beveiliging van de maatschappij- in dit geval nog steeds van betekenis. Het hof acht de kans op terugval van betrokkene in zijn eerdere (delict-)gedrag bij eerdere beëindiging van de maatregel aanwezig.
Het hof acht voortzetting van de maatregel op grond van het vorenstaande nog steeds noodzakelijk en ziet derhalve thans geen grond aanwezig om tot beëindiging van de maatregel over te gaan.
Beslissing :
Het hof:
Ziet geen grond om tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders over te gaan.
Verstaat dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet.
Aldus gedaan door
mr A.G. Coumans, als voorzitter,
mrs E.A.K.G. Ruys en A.E. Harteveld, als raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2008.