ECLI:NL:GHARN:2007:BE8951
Gerechtshof Arnhem
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schadevergoeding voor ondergane verzekering en voorlopige hechtenis van een minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 maart 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die aanspraak maakte op een hogere schadevergoeding dan het standaardbedrag voor de schade die hij had geleden ten gevolge van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De appellant, die ten tijde van de inverzekeringstelling minderjarig was, had een verzoek ingediend bij de rechtbank Utrecht, waarin hij een hogere vergoeding vroeg dan het forfaitaire bedrag van € 190,- dat hem was toegekend. De rechtbank had op 20 april 2006 beslist dat de appellant recht had op deze standaardvergoeding, maar het verzoek om een hogere vergoeding werd afgewezen.
Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de inverzekeringstelling van de appellant op 16 augustus 2004 begon en eindigde op 18 augustus 2004, waarbij hij twee dagen in verzekering heeft doorgebracht. Het hof heeft de argumenten van de appellant en zijn raadsman gehoord, maar oordeelde dat het enkele feit dat de appellant minderjarig was ten tijde van de inverzekeringstelling niet voldoende was om een hogere schadevergoeding toe te kennen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bevestigd, waarbij het de beslissing op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering heeft bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om af te wijken van de gebruikelijke forfaitaire vergoeding, en dat de rechtbank op juiste gronden had beslist. De uitspraak benadrukt de toepassing van de wetgeving met betrekking tot schadevergoeding voor personen die in voorlopige hechtenis zijn genomen, en de beperkingen die daarbij gelden, ook voor minderjarigen.