ECLI:NL:GHARN:2007:BD6985

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR: 11272-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van rechtsbijstand in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 juli 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beschikking van de rechtbank Zutphen van 20 juli 2006. Het verzoek van appellant betrof de vergoeding van kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank had het verzoek afgewezen omdat de kosten van rechtsbijstand niet ten laste van appellant waren gekomen, maar door zijn werkgever waren voldaan. Appellant heeft in hoger beroep zijn verzoek tot vergoeding van de kosten verhoogd en aangevuld met een berekening van de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking van de rechtbank.

Het hof overweegt dat voor vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering alleen de kosten in aanmerking komen die daadwerkelijk aan de gewezen verdachte zijn in rekening gebracht. Aangezien de kosten van rechtsbijstand zijn gedeclareerd bij de werkgever van appellant en door deze zijn voldaan, is er geen grond voor vergoeding aan appellant. Het hof bevestigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant af. De uitspraak benadrukt dat de regeling tussen appellant en zijn werkgever ook geldt voor de kosten van rechtsbijstand in het verzoek, waardoor er geen basis is voor vergoeding aan appellant.

De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de voorzitter en de raadsheren de zaak in openbare zitting hebben behandeld. De griffier heeft de uitspraak vastgelegd en ondertekend, en de beslissing is openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Avnr: 11272-06
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door:
[naam appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres appellant],
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zutphen van
20 juli 2006, houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van appellant, ingediend door mr. [naam raadsvrouw A], advocaat te [plaatsnaam].
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 7 mei 2007 de advocaat-generaal en de raadsvrouw van appellant, mr. [naam raadsvrouw A] voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van appellant, ingekomen op 3 maart 2006 ter griffie van de rechtbank Zutphen;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek op 22 juni 2006 door de raadkamer van de rechtbank;
- de pleitnotities van de advocaat van appellant van 22 juni 2006;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte rechtsmiddel van 1 augustus 2006, opgemaakt door de griffier van de rechtbank Zutphen, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de brief van 24 november 2006 van mr. [naam raadsvrouw A] voornoemd;
- de pleitnotities van de advocaat van appellant ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep op 7 mei 2007;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. Het inleidende verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding ter zake van:
- kosten rechtsbijstand van appellant (mr. [naam raadsman B]) € 12.885,78,
- kosten rechtsbijstand verzoekschrift (mr. [naam raadsvrouw A]): € 397,87,
- rentevergoeding over eerstgenoemd bedrag t/m 27-02-‘06: € 87,01,
totaal: € 13.370,66.
Ter zitting in eerste aanleg is dit bedrag verhoogd met € 479,88 in verband met de behandeling van het verzoek ter zitting en met € 165,95 ter zake van een rentevergoeding over de periode 28 februari 2006 tot en met 22 juni 2006. Tevens is verzocht om een rentevergoeding van 22 juni 2006 af tot de dag der algehele voldoening.
2. De rechtbank heeft bij de beschikking waarvan beroep het verzoek afgewezen, omdat de kosten van rechtsbijstand niet ten laste van appellant zijn gekomen, maar door zijn werkgever zijn voldaan, zodat geen basis bestaat voor toekenning van een vergoeding.
3. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
4. Appellant is tegen de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen omdat de rechtbank het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand heeft afgewezen. Tevens heeft appellant in hoger beroep het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand verhoogd met € 92,40 en de kosten van het verzoek in verband met de behandeling in hoger beroep met € 554,98. Voorts is het verzoek aangevuld met een berekening van de wettelijke rente vanaf 28 februari 2006 tot en met 7 mei 2007, zijnde € 733,52.
5. Namens appellant is als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat de beschikking van de rechtbank dient te worden vernietigd en de kosten van rechtsbijstand inclusief de kosten van het indienen en het behandelen van het verzoekschrift en de wettelijke rente alsnog dienen te worden vergoed.
6. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking waarvan beroep.
7. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
8. Appellant is in de strafzaak bijgestaan door mr. [naam raadsman B], advocaat te [plaatsnaam]. Hij heeft ter zake van de kosten van rechtsbijstand € 12.885,78 in rekening gebracht. Ter zitting in hoger beroep is dit bedrag verhoogd met
€ 92,40. Uit het verzoekschrift blijkt dat aan appellant geen kosten in rekening zijn gebracht. De declaraties zijn aan de werkgever van appellant, [naam B.V.], gezonden en zijn door de werkgever voldaan. Dit is ter zitting door mr. [naam raadsvrouw A] bevestigd.
De tussen appellant en zijn werkgever gemaakte afspraak komt erop neer dat de kosten van rechtsbijstand ten laste van de werkgever van appellant komen en, indien niet ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding wordt toegekend, deze kosten voor rekening van de werkgever blijven (behoudens niet aan de orde zijnde uitzonderingen).
9. Voor vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering komen slechts in aanmerking de kosten die aan de gewezen verdachte daadwerkelijk in rekening zijn gebracht en die tot zijn last komen. Uit hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, volgt dat de kosten van rechtsbijstand niet ten laste van appellant komen, maar dat deze zijn gedeclareerd bij de werkgever van appellant en door deze worden gedragen. Er is dan ook bij appellant geen sprake van kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand aan appellant op voet van dat artikel bestaat dan ook geen grond. Het verzoek zal daarom in zoverre worden afgewezen.
10. Wat betreft de kosten van rechtsbijstand ter zake van de indiening en behandeling van het verzoek geldt tussen appellant en zijn werkgever dezelfde regeling als ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak. Daarom bestaat evenmin grond voor vergoeding aan appellant van de kosten van rechtsbijstand voor het verzoek. Het verzoek zal daarom ook in zoverre worden afgewezen.
11. Het hof zal gelet op het hiervoor overwogene de beschikking van de rechtbank bevestigen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
A. van Waarden en F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren, in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juli 2007.