ECLI:NL:GHARN:2007:BC6143
Gerechtshof Arnhem
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van reis- en verblijfskosten in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 september 2007 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 11 april 2007 was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman. Het verzoek strekte tot toekenning van een vergoeding op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor gemaakte reis- en verblijfskosten, schade door tijdverzuim en kosten van de raadsman. De verzoeker was niet verschenen op de zitting van 13 augustus 2007, ondanks een behoorlijke oproeping.
De achtergrond van de zaak betreft een eerdere veroordeling door de rechtbank Utrecht op 16 december 2005, waarbij de verzoeker was vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar wel was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en 23 dagen, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling, maar het hof verklaarde het openbaar ministerie op 26 januari 2007 niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Het hof overwoog dat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 591a Sv. Het hof concludeerde dat de door de raadsman aangevoerde argumenten om de behandeling van het hoger beroep als een andere zaak te beschouwen, niet konden worden gevolgd. Daarom werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om vergoeding. De beschikking werd gegeven door de voorzitter en de griffier en uitgesproken in openbare zitting.