ECLI:NL:GHARN:2007:BC6122

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 11066
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid verzoek ex artikel 89 Sv wegens voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 februari 2007 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een verzoeker in zijn verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek was ingediend door de advocaat van de verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor de gevolgen van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. De zaak was eerder behandeld, waarbij de verzoeker was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht. De advocaat-generaal concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, maar op basis van een feit waarvoor voorlopige hechtenis was toegelaten. Het hof overwoog dat, volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad, de term 'zaak' in de context van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dezelfde betekenis heeft als in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit houdt in dat, zelfs als er meerdere feiten op de dagvaarding staan, deze samen de zaak vormen. Aangezien de verzoeker was veroordeeld voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis was toegelaten, werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding. De beschikking werd gegeven door de voorzitter en raadsheren van het hof, en ondertekend door de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zitting houdende te Amsterdam
Pkn: 21-006222-05
Avnr: 11066
Het hof heeft gezien het op 22 augustus 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[Naam verzoeker],
geboren te [plaats] op [datum],
thans verblijvende in [verblijfplaats],
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr [naam raadsvrouw], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ter zake van schade als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 22 januari 2007 de advocaat-generaal, verzoeker en de raadsvrouw van verzoeker, mr [naam raadsvrouw] voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal.
OVERWEGINGEN
1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 2 juni 2006 is het vonnis, waarvan beroep, vernietigd. Verzoeker is ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken. Verzoeker is ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde, diefstal, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en in zo verre ontvankelijk.
3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, nu de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
4. De raadsvrouw heeft in raadkamer gepersisteerd bij het verzoek.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 89 en verder van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, en de rechter daarvoor – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig acht, een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, onder “zaak” als bedoeld in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De term “zaak” in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Stafvordering heeft, nu er sprake is geweest van een onderzoek ter terechtzitting, dezelfde betekenis als in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat na de inleidende dagvaarding de grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging der tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van (thans) artikel 285 Wetboek van Strafvordering. Indien er meerdere feiten op de dagvaarding staan, dan vormen die feiten de zaak, ook al bestaat tussen die feiten onderling geen verband.
7. Uit hetgeen onder 1. is overwogen, volgt dat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten. Immers, ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit is op grond van artikel 67, eerste lid, sub a, van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis toegelaten. Verzoeker dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter, A.E. Harteveld en P.H.A.J. Cremers, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2007.