Parketnummer: 24-002415-06
Parketnummer eerste aanleg: 07-630136-06
Arrest van 17 april 2007 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 oktober 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Zwolle heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, hem maatregelen opgelegd en beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen ter zake van het primair ten laste gelegde en hem een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar zal opleggen, met aftrek van de periode doorgebracht in voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele bedrag, met uitzondering van de kosten voor rechtsbijstand.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
De beslissing op een aanhoudingsverzoek
Ter zitting is door de raadsman van verdachte verzocht de zaak aan te houden teneinde te laten onderzoeken of het dodelijk verwonde slachtoffer slechts geraakt is door het mes van medeverdachte [medeverdachte 1] of tevens door het mes van verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent dat voor een eventuele bewezenverklaring van medeplegen van doodslag (primair) danwel medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft (subsidiair) niet doorslaggevend is door welke medepleger het dodelijk letsel is veroorzaakt. Het hof is verder van oordeel dat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek geen invloed zullen hebben op overige door het hof te nemen beslissingen. Het hof acht het derhalve niet noodzakelijk nader onderzoek te laten verrichten en wijst het verzoek van de raadsman af.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van doodslag, subsidiair medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Uit de gedingstukken en de terechtzitting in hoger beroep leidt het hof zakelijk weergegeven de volgende feitelijke gang van zaken af. Aanleiding voor de gebeurtenissen waren langslepende problemen in de familiesfeer. Het latere slachtoffer [slachtoffer] was getrouwd met de zus van medeverdachte [medeverdachte 1], welke relatie zeer problematisch verlopen was en vóór de gebeurtenissen op 23 en 24 april 2006 inmiddels beëindigd was. Voornoemde zus was weer bij haar vader en tweelingbroer (medeverdachte) gaan wonen alwaar [slachtoffer] haar regelmatig lastig viel. Op 23 april 2006 had [slachtoffer] de voicemail van medeverdachte [medeverdachte 1] ingesproken en beledigingen aan het adres van diens zus geuit. [medeverdachte 1] wilde naar aanleiding van dit voicemail bericht de confrontatie aangaan met [slachtoffer] en zijn hechte vrienden medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte, wilden hem hierin bijstaan. Medeverdachte [medeverdachte 1] was daarbij geëmotioneerd, hetgeen aan de andere verdachten bekend was. Het drietal heeft met elkaar besproken dat zij [slachtoffer] zouden bedreigen op een afgelegen industrieterrein in [plaats]. Deze locatie is bewust gekozen om er zeker van te zijn dat de actie ongestoord uitgevoerd kon worden. De mannen spraken af dat [medeverdachte 1] en verdachte een mes zouden meenemen en [medeverdachte 2] een roerstok, om de bedreigingen kracht bij te zetten. [medeverdachte 1] nam telefonisch contact op met [slachtoffer] en sprak af hem met de auto op te komen halen. Voordat [medeverdachte 1] [slachtoffer] ging ophalen, zette hij zijn beide vrienden zoals afgesproken af op het industrieterrein. Deze werkwijze werd gevolgd, om te voorkomen dat [slachtoffer] argwaan kreeg indien zij zich met zijn drieën in de auto zouden bevinden. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] opgepikt, is vervolgens naar het industrieterrein gereden en gestopt op de plek waar zijn vrienden stonden te wachten. [medeverdachte 1] stapte uit. Verdachte heeft het portier aan de passagierszijde geopend en [slachtoffer] vastgepakt. [medeverdachte 1] liep naar het portier waar [slachtoffer] door verdachte werd vastgehouden. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hadden het door ieder van hen meegebrachte mes inmiddels in de hand. Beide mannen maakten met het mes stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer. [medeverdachte 2] was op dat moment een aantal meters van hen verwijderd en zag vanaf de achterkant van de auto [medeverdachte 1] een slaande beweging naar [slachtoffer] maken. Op het moment dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] aanstalten zag maken om via de bijrijderstoel naar de bestuurderstoel te schuiven om met de auto te kunnen vluchten, liep hij naar het bestuurderportier en heeft hij [slachtoffer] met de door hem meegebrachte roerstok op de arm geslagen. Toen [medeverdachte 2] hem sloeg, zag hij bloed in het gezicht van [slachtoffer]. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] [slachtoffer] enkele klappen met de vuist op het achterhoofd gegeven. [slachtoffer] is daarna met de auto weggereden. Een klein uur later is hij gevonden, nadat hij met de auto een tuin was ingereden. De volgende morgen overleed [slachtoffer] aan de gevolgen van bloedverlies naar aanleiding van steekwonden.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, aangezien niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer is overleden aan de verwondingen die zijn toegebracht door [medeverdachte 1]. Verdachte heeft geen bijdrage geleverd aan de dodelijke verwondingen. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard - anders dan in voorgaande verklaringen - dat hij weliswaar stekende bewegingen heeft gemaakt met zijn mes, maar twijfelt of hij het slachtoffer wel heeft geraakt en dat hij pas op het slachtoffer heeft ingestoken toen hij zag dat deze weg wilde rijden met de auto van [medeverdachte 2]. Ook heeft hij aangegeven er niet van op de hoogte te zijn geweest dat [medeverdachte 1] een mes bij zich had, hetgeen volgens zijn raadsman wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] en de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de verklaring dat hij en zijn vrienden van tevoren hebben afgesproken messen mee te nemen om hun bedreigingen kracht bij zetten later afgezwakt; bij de rechter-commissaris en op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij niet weet of vooraf over messen gesproken is.
De verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie, afgelegd op 27 april en 1 mei 2006, zijn gedetailleerd en slechts korte tijd na het gebeuren afgelegd. Ter zitting van het hof heeft medeverdachte [medeverdachte 1] bovendien aangegeven dat hij zich het gebeuren minder goed herinnert, naarmate er meer tijd verstrijkt. Het hof hecht in verband met deze omstandigheden geloof aan de bij de politie afgelegde verklaringen.
Het hof overweegt voorts dat verdachte en de twee medeverdachten zowel in de voorbereidende fase als in de uitvoerende fase, zoals hierboven omschreven, als een collectief hebben gehandeld en is op grond van voornoemde omstandigheden voorafgaande aan en tijdens de geweldpleging, waarbij het slachtoffer messteken zijn toegebracht, van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De verdachten handelden naar aanleiding van een vooropgezet en doordacht plan, inhoudende de bedreiging van het slachtoffer met onder meer messen op een afgelegen locatie. Medeverdachte [medeverdachte 1] was daarbij geëmotioneerd, hetgeen de kans op escalatie aanmerkelijk vergroot. Die escalatie heeft ook plaatsgevonden. Immers, door [medeverdachte 1] en verdachte zijn stekende bewegingen naar het slachtoffer gemaakt en het slachtoffer is daarbij zodanig geraakt dat de dood door bloedverlies een te verwachten gevolg was. Verdachte heeft - door zich bewust in de bovenomschreven situatie te begeven en in die situatie te handelen als voormeld - zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gebeuren zou uitmonden in het overlijden van het slachtoffer. Het hof zal derhalve bewezen verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, te weten medeplegen van doodslag. Voor een dergelijke bewezenverklaring is naar het oordeel van het hof niet van belang of elke verdachte zelf heeft gestoken en bloedende en/of fatale verwondingen heeft toegebracht. De samenwerking als hiervoor omschreven brengt met zich dat de toegebrachte dodelijke steken alle drie verdachten strafrechtelijk kunnen worden aangerekend.
Bewezenverklaring
Het hof acht het aan verdachte primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 april 2006 tot en met 24 april 2006 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet meermalen messen in het gezicht en de rechterschouder en de rechterbovenarm en het rechterbovenbeen van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair: medeplegen van doodslag.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden. De officier van justitie is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof – net als de officier van justitie in eerste aanleg - een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van zes jaren. De raadsman van verdachte is primair van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden en subsidiair dat aan hem een lagere straf zal worden opgelegd.
Het hof heeft de straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte heeft samen met twee anderen [slachtoffer] van het leven beroofd. Aanleiding hiervoor waren de problemen rondom het huwelijk tussen [slachtoffer] en de zus van medeverdachte [medeverdachte 1]. Door de gedragingen van [slachtoffer] ten opzichte van zijn zus, waren de gemoederen bij [medeverdachte 1] zodanig hoog opgelopen, dat hij een confrontatie met [slachtoffer] aan wilde gaan om hem duidelijk te maken dat hij zijn zus met rust moest laten. Samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] beraamde hij een plan om [slachtoffer] met messen en een roerstok te bedreigen op een industrieterrein. Bij de uitvoering van dit plan is de situatie geëscaleerd en hebben verdachte en [medeverdachte 1] vrijwel direct met messen op [slachtoffer] ingestoken en het slachtoffer is enige malen door een mes geraakt. [medeverdachte 2] heeft hem met een roerstok en met de blote vuist geslagen. [slachtoffer] is de volgende morgen overleden aan bloedverlies veroorzaakt door zijn verwondingen.
Het leed dat verdachte en zijn medeverdachten aan de nabestaanden van het slachtoffer hebben toegebracht is immens. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van één van de kinderen van het slachtoffer [benadeelde partij 1], en van zijn echtgenote [echtgenote] blijkt hoe zeer de gebeurtenissen het leven van de nabestaanden hebben veranderd en hoe groot het verdriet en het gemis is. Uit het huwelijk van het slachtoffer met de zus van medeverdachte [medeverdachte 1] is zijn jongste dochtertje [dochter] geboren, nu anderhalf jaar oud. Zij zal moeten leven met de wetenschap dat haar vader is gedood door haar oom en twee van diens vrienden. Het gebeuren heeft daarnaast ook maatschappelijk veel onrust teweeggebracht, vanzelfsprekend in [plaats], maar ook ver daarbuiten.
Het hof acht geboden dat - ter vergelding van het leed dat het slachtoffer en de nabestaanden is aangedaan en ter effening van de schok die aan de rechtsorde is toegebracht - aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van lange duur zal worden opgelegd. Het hof rekent verdachte zwaar aan dat hij niet getracht heeft zijn vriend [medeverdachte 1] - die door de situatie in de familiesfeer zeer was aangedaan - tot bedaren te brengen, maar in plaats daarvan zelf ook met een mes stekende bewegingen richting het slachtoffer heeft gemaakt. Het hof zal beiden, ondanks de leidende rol van [medeverdachte 1], een even hoge straf opleggen.
Het hof houdt voorts rekening met de jonge leeftijd van verdachte en met de omstandigheid dat verdachte geen uitgebreid strafrechtelijk verleden heeft, zoals blijkt uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 februari 2007.
Het hof zal een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd en overweegt daartoe het volgende. Het feit vond plaats binnen het kader van een langslepende familieproblematiek, waar medeverdachte [medeverdachte 1] aanzienlijke tijd ernstig onder heeft geleden en waarbij de gemoederen hoog zijn opgelopen. Het hof acht aannemelijk geworden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], bekend met de situatie van hun vriend, [medeverdachte 1] hebben willen bijstaan in zijn verlangen hiertegen iets te ondernemen en dat geen van drieën - hoewel zij zich bewust hebben blootgesteld aan de mogelijkheid dat het gebeuren zodanig zou escaleren - het dodelijk gevolg van het feit tevoren bij het maken van de plannen heeft gewild.
Alles tezamen genomen en in onderlinge samenhang beschouwd zal het hof - conform het vonnis van de rechtbank - een gevangenisstraf van na te noemen lange duur opleggen.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
In het geding in eerste aanleg hebben [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zich door middel van een voegingsformulier gevoegd als benadeelde partij en 3.174,84 euro gevorderd, bestaande uit uitvaartkosten (2640,45 euro), grafsteenkosten (187,50 euro) en rechtsbijstandskosten (tot dan toe begroot op 346,89 euro). De rechtbank heeft deze vordering geheel toegewezen. Derhalve is de gehele vordering aan het hoger beroep onderworpen.
Verdachte heeft ter terechtzitting door middel van overlegging van een bankafschrift aangetoond dat hij een bedrag van € 1058,28 heeft overgemaakt aan de derdenrekening van de benadeelde partij. Het hof zal dit deel van de vordering afwijzen.
De raadsman van verdachte heeft de vordering voor het overige slechts in zoverre weersproken dat hij het feit niet bewezen acht. Het hof acht aannemelijk geworden dat de nabestaanden, die zich op grond van artikel 51a, tweede lid, als benadeelde partij hebben gevoegd, als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade hebben geleden in de zin van de gevorderde uitvaart- en grafsteenkosten. Het hof zal deze kosten - met uitzondering van het reeds door verdachte betaalde bedrag - dan ook geheel toewijzen. Ten aanzien van de post rechtsbijstand is het hof van oordeel dat dit geen rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafrecht is. Dit valt onder de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten. Het hof is van oordeel dat de verdachte veroordeeld dient te worden in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, door het hof tot op heden begroot op 231,26 euro (tweederde van 346,89 euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ter zitting is gebleken dat verdachte al eenderde van de vordering - die hem en twee medeverdachten betreft - aan de nabestaanden heeft voldaan. Het hof acht derhalve oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet aangewezen.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
In het geding in eerste aanleg heeft [benadeelde partij 4] zich door middel van een voegingsformulier gevoegd als benadeelde partij en 942,65 euro gevorderd, bestaande uit uitvaartkosten (880,15 euro) en grafsteenkosten (62,50 euro). De rechtbank heeft deze vordering geheel toegewezen. Derhalve is de gehele vordering aan het hoger beroep onderworpen.
Verdachte heeft ter terechtzitting door middel van overlegging van een bankafschrift aangetoond dat hij een bedrag van € 314,22 heeft overgemaakt op de rekening van de benadeelde partij. Het hof zal dit deel van de vordering afwijzen.
De raadsman van verdachte heeft de vordering voor het overige slechts in zoverre weersproken dat hij het feit niet bewezen acht. Het hof acht aannemelijk geworden dat de nabestaande, die zich op grond van artikel 51a, tweede lid, als benadeelde partij heeft gevoegd, als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade hebben geleden in de zin van de gevorderde uitvaart- en grafsteenkosten. Het hof zal deze kosten - met uitzondering van het reeds door verdachte betaalde bedrag - dan ook geheel toewijzen. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte veroordeeld dient te worden in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ter zitting is gebleken dat verdachte al eenderde van de vordering - die hem en twee medeverdachten betreft - aan de nabestaande heeft voldaan. Het hof acht derhalve oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], [adres] [woonplaats], tot een bedrag van duizend achthonderdvijfentachtig euro en dertig cent;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot op deze uitspraak begroot op tweehonderdeenendertig euro en zesentwintig cent - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 4], [adres] [woonplaats], tot een bedrag van zeshonderdachtentwintig euro en drieënveertig cent;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en prof. mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. M. Pier als griffier, zijnde mr. Keulen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.