ECLI:NL:GHARN:2007:BA0838

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-01992
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
  • Röben
  • Den Ouden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en oudedagsreserve: bevoegdheid tot herziening

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een auto-schadeherstelbedrijf exploiteerde, had een oudedagsreserve (FOR) opgebouwd. De Inspecteur van de Belastingdienst had een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het belastbare inkomen werd vastgesteld op ƒ 242.289, in plaats van het door belanghebbende aangegeven bedrag van ƒ 182.757. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze bij uitspraak van 12 november 2004.

Tijdens de zitting op 7 februari 2007 werd de zaak behandeld. De belanghebbende stelde dat de navorderingsaanslag onterecht was opgelegd, omdat de Inspecteur een fout had gemaakt bij het vaststellen van de FOR. Het Gerechtshof oordeelde dat de Inspecteur niet bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, omdat de fout die was gemaakt bij de vaststelling van de aanslag voor het jaar 1995 niet tijdig was hersteld. De wet staat geen navordering toe als de Inspecteur niet binnen vijf jaar na de vaststelling van de beschikking tot herziening overgaat.

Het Gerechtshof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en de navorderingsaanslag, en oordeelde dat de belanghebbende recht had op terugbetaling van het griffierecht. De kosten van de procedure werden eveneens vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 februari 2007, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 04/01992
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 182 757 met in-achtneming van een belastingvrije som van ƒ 8 950.
1.2. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag nr. 1.H.07 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 242 289 met inachtneming van dezelfde belastingvrije som. Daarbij is geen heffingsrente berekend en geen boete opgelegd.
1.3. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 12 november 2004 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
2. Geding voor het hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 29 november 2004.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Bij het onderzoek ter zitting op 7 februari 2007 te Arnhem zijn gehoord belangheb-bende met zijn echtgenote alsmede de Inspecteur.
2.4. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
3. Vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende en zijn echtgenote exploiteerden tot 22 december 2000 een auto-schadeherstelbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma. Per die datum hebben zij hun firma-aandeel verkocht en is de onderneming gestaakt.
3.2. Belanghebbende heeft in zijn onderneming een oudedagsreserve (hierna: FOR) opge-bouwd. Deze heeft vanaf 1994 tot en met 2000 het volgende verloop gehad:
– opbouw tot ultimo 1994 ƒ 59 532
– 1995: geen mutaties stand ultimo: ƒ 59 532
– 1996: geen mutaties stand ultimo: ƒ 59 532
– 1997: toevoeging ƒ 11 079 stand ultimo: ƒ 70 611
– 1998: geen mutaties stand ultimo: ƒ 70 611
– 1999: geen mutaties stand ultimo: ƒ 70 611
– 2000: toevoeging ƒ 21 367
afname ƒ 91 978
afname per saldo ƒ 70 611 stand ultimo: ƒ 0.
3.3. In zijn aangifte voor het jaar 2000 heeft belanghebbende, rekening houdend met een belaste afname van de FOR van per saldo ƒ 70 611, zijn belastbare inkomen berekend op ƒ 242 289.
3.4. In afwijking van die aangifte heeft de Inspecteur de aanslag voor het jaar 2000 vastge-steld naar het onder ?1.1 genoemde belastbare inkomen, daarbij uitgaande van een toevoe-ging aan de FOR van ƒ 21 367 overeenkomstig de aangifte doch – in afwijking daarvan – van een afname van ƒ 32 446 in plaats van ƒ 91 978. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de hem in het computersysteem ter beschikking staande gegevens, in het bijzonder de resulta-tennota van het jaar 1995, die in kopie is overgelegd als bijlage VII van het verweerschrift en waarop een beginstand van ƒ 0 is vermeld, terwijl blijkens de als bijlage VI van het verweer-schrift overgelegde resultatennota van het jaar 1994 de eindstand ƒ 59 532 heeft bedragen. Het laatstgenoemde bedrag is aldus bij het regelen van de primitieve aanslag buiten aan-merking gebleven.
3.5. Indien de gegevens door de Belastingdienst juist waren verwerkt, zou de stand van belanghebbendes FOR per 1 januari 2000 gelijk geweest zijn aan de aangegeven beginstand van ƒ 70 611.
3.6. Bij brief van 12 augustus 2004 heeft de Inspecteur de adviseur van belanghebbende een navorderingsaanslag in het vooruitzicht gesteld, waarbij de stand van de FOR alsnog in overeenstemming wordt gebracht met die volgens de aangifte.
4. Geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld, of de Inspecteur de navorderingsaanslag terecht heeft opge-legd.
4.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
4.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toege-voegd hetgeen is vermeld in het onder ?2.4 genoemde de proces-verbaal van de zitting.
4.4. Belanghebbende verzoekt in beroep de navorderingsaanslag te vernietigen.
4.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Volgens artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, kan de Inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens indien de belastingplichtige ter zake van dat feit te kwader trouw zou zijn. Dit laatste is hier niet aan de orde.
5.2. Volgens artikel 44k, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt het bedrag van de oudedagsreserve vastgesteld door de Inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking kan volgens het tweede lid van dat wetsartikel eveneens bij voor bezwaar vatbare beschikking worden herzien indien de oudedagsreserve op een onjuist bedrag is vastgesteld. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de beschikking.
5.3. De beschikking waarbij de stand van belanghebbendes oudedagsreserve per eind 1995 abusievelijk op ‘0’ is vastgesteld, is vermeld op de resultatennota van de definitieve aanslag voor dat jaar (met de zogenoemde mijaso-code H56) die is gedagtekend 31 oktober 1996. De Inspecteur was dus volgens artikel 44k, tweede lid, voormeld uiterlijk op 31 oktober 2001 bevoegd de stand van die reserve te herzien. Van die bevoegdheid heeft hij evenwel geen gebruik gemaakt.
5.4. De Inspecteur beroept zich vergeefs op de jurisprudentie volgens welke zonder enig nieuw feit toch navordering is toegestaan ingeval een aanslag te laag is vastgesteld als ge-volg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals een schrijf , reken , overname of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, nr. 37 570, BNB 2003/345, onderdeel 3.5). In dezen is immers geen sprake van een discrepantie in de zin van die jurisprudentie. De aanslag is vastgesteld overeenkomstig hetgeen de Inspecteur wilde, doch hetgeen hij wilde, berustte op een klaarblijkelijk bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 1995 gemaakte overname of intoetsfout die gedu-rende een reeks van jaren niet is hersteld met gebruikmaking van de daarvoor in de wet vastgestelde bevoegdheid en aldus na verloop van de daarvoor geldende termijn op 31 oktober 2001 rechtens niet meer kon worden hersteld.
5.5. De Inspecteur is in dit geval niet bevoegd tot navorderen. De bestreden navorderings-aanslag kan niet in stand blijven.
6. Slotsom
Het beroep is gegrond.
7. Kosten
Belanghebbende geeft ter zitting te kennen geen verletkosten te hebben waarin hij veroorde-ling van de Inspecteur verlangt. Zijn proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis en verblijfkosten, begroot op € 23.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur alsmede de daarbij gehandhaafde navorderings-aanslag;
– gelast de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 37 te vergoe-den;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 23, te vergoeden door de Staat.
Aldus gedaan te Arnhem op 23 februari 2007 door mr. De Kroon, voorzitter, mr. Röben en mr. Den Ouden. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegen-woordigheid van mr. Snoijink als griffier.
(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 februari 2007
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.