ECLI:NL:GHARN:2006:BC7395

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 11020
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door appellant. Het hoger beroep was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 april 2006, waarin een gedeeltelijke vergoeding van € 818,- was toegewezen, maar het meer verzochte was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de advocaat van appellant, mr. [naam advocaat B], zijn declaraties niet op een zodanige wijze heeft ingericht dat deze een helder en inzichtelijk beeld geven van zijn werkzaamheden. Het hof beschikte niet over een urenspecificatie of einddeclaratie, maar alleen over voorschotnota's die betrekking hadden op zowel de strafzaak als een bestuursrechtelijke zaak. Hierdoor kon het hof geen deugdelijke basis vinden voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de raadsman.

Het hof heeft ook de kosten van rechtsbijstand verleend door mr. [naam advocaat C] beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek tot vergoeding van deze kosten moest worden afgewezen, aangezien het slechts om een advies ging en er geen strafzaak was ontstaan. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de vergoeding voor de kosten verbonden aan het indienen en de behandeling van het verzoekschrift, gezien de landelijke aanbevelingen en de behandeling door twee instanties, op € 810,- moest worden gesteld.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was en heeft het appellant een vergoeding van € 810,- toegekend, met afwijzing van het meer of anders verzochte. De griffier werd opgedragen het bedrag over te maken op de rekening van de Stichting Derdengelden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zittinghoudende te Arnhem
Pkn: 16-204507-03
Avnr: 11020
Het gerechtshof Arnhem heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
[naam appellant]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van
13 april 2006, voor zover houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 20 november 2006 de advocaat-generaal en de raadsman van verzoeker, bijgestaan door mr. [naam advocaat A], advocaat te [plaatsnaam].
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van appellant, ingekomen op 8 september 2005 ter griffie van de rechtbank Utrecht;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte van beroep van 13 april 2006, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank onder meer het verzoek, strekkende tot een vergoeding in de kosten van de raadsman en van de kosten in verband met het indienen en behandelen van het verzoekschrift, toegewezen tot een bedrag van € 818,-, met afwijzing van het meer verzochte.
3. Namens appellant is als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat – met vernietiging van de beschikking van de rechtbank - de kosten van de door mr. [naam advocaat B], advocaat te [plaatsnaam], en mr. [naam advocaat C], advocaat te [plaatsnaam], verleende rechtsbijstand alsnog volledig dienen te worden toegewezen.
4. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en tot afwijzing van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd.
5. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen ver-dachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van genoemde wet heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
6. Het hof is, gelet op de brief van mr. [naam advocaat C] van 22 december 2005, waarin zij aangeeft dat het slechts bij een advies is gebleven en het niet tot een strafzaak is gekomen, van oordeel dat het verzoek tot vergoeding van de kosten van de door haar verleende rechtsbijstand moet worden afgewezen.
7. Het hof is ten aanzien van de gevraagde kosten voor rechtsbijstand verleend door mr. [naam advocaat B] van oordeel dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn declaraties in strafzaken zodanig inricht dat deze, onder meer met het oog op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, een helder en inzichtelijk beeld geven van zijn verrichtingen als raadsman. Daarvan is in dit geval bij de declaraties van mr. [naam advocaat B] geen sprake. Het hof beschikt niet over een urenspecificatie en een einddeclaratie van mr. [naam advocaat B]. Bij het verzoekschrift zijn enkel voorschotnota’s gevoegd, die kennelijk betrekking hebben op zowel de strafzaak als de bestuursrechtelijke zaak. Naar het oordeel van het hof kunnen de declaraties van mr. [naam advocaat B] dan ook geen deugdelijke basis bieden voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de raadsman. Het hof heeft onvoldoende houvast om met betrekking tot de werkzaamheden van mr. [naam advocaat B] tot toewijzing van een vergoeding in de kosten van de raadsman te komen. Het verzoek dient derhalve in zo verre te worden afgewezen.
8. Het hof is van oordeel dat, gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften en de omstandigheid dat het verzoekschrift door twee instanties is behandeld, de vergoeding voor de kosten verbonden aan het indienen en de behandeling van het verzoekschrift dient te worden gesteld op € 810, (inclusief BTW).
9. Het hof zal gelet op het hiervoor overwogene de beschikking waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en kent aan appellant toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 810,- (achthonderdtien euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Derdengelden [naam] o.v.v. [naam appellant].
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter, A.E. Harteveld en A. van Waarden, raadsheren, in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2006.