ECLI:NL:GHARN:2006:AY8625
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- T.J. Matthijssen
- M. Kooijmans
- A. Monsma
- Rechtspraak.nl
Waarde vaststelling van aandelen in het kader van vermogensbelasting na verwijzing door de Hoge Raad
In deze zaak, die voortvloeit uit een verwijzing door de Hoge Raad, heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 september 2006 uitspraak gedaan over de waardering van een aandelenpakket in het kader van de vermogensbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1998, waarbij de Inspecteur een vermogen van ƒ 4.497.147 had vastgesteld. Na een eerdere uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, die de aanslag had verminderd tot ƒ 3.747.147, werd de zaak door de Hoge Raad terugverwezen voor verdere behandeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2006 heeft het Hof de standpunten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de waarde van de aandelen A Beheer B.V. op ƒ 7.430.000 moest worden vastgesteld, terwijl de Inspecteur een waarde van ƒ 13.930.000 verdedigde. Het geschil concentreerde zich op de waardering van de aandelen B.V. B, waarbij het Hof de intrinsieke waarde op ƒ 4.870.000 schatte, maar de Inspecteur een liquidatiewaarde van ƒ 6.500.000 voorstelde.
Het Hof concludeerde dat de liquidatiewaarde van de aandelen B.V. B op ƒ 3.600.000 moest worden vastgesteld, rekening houdend met de kosten van een mogelijke afvloeiingsregeling en de economische haalbaarheid van een reorganisatie of liquidatie. De uiteindelijke beslissing leidde tot een correctie van het vermogen van de belanghebbende, die nu op ƒ 3.627.147 werd vastgesteld. Het beroep van de belanghebbende werd ten dele gegrond verklaard, en de proceskosten werden vastgesteld op € 724,50, die door de Inspecteur moesten worden vergoed.