ECLI:NL:GHARN:2006:AY8625

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-00296
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.J. Matthijssen
  • M. Kooijmans
  • A. Monsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde vaststelling van aandelen in het kader van vermogensbelasting na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, die voortvloeit uit een verwijzing door de Hoge Raad, heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 september 2006 uitspraak gedaan over de waardering van een aandelenpakket in het kader van de vermogensbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1998, waarbij de Inspecteur een vermogen van ƒ 4.497.147 had vastgesteld. Na een eerdere uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, die de aanslag had verminderd tot ƒ 3.747.147, werd de zaak door de Hoge Raad terugverwezen voor verdere behandeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2006 heeft het Hof de standpunten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de waarde van de aandelen A Beheer B.V. op ƒ 7.430.000 moest worden vastgesteld, terwijl de Inspecteur een waarde van ƒ 13.930.000 verdedigde. Het geschil concentreerde zich op de waardering van de aandelen B.V. B, waarbij het Hof de intrinsieke waarde op ƒ 4.870.000 schatte, maar de Inspecteur een liquidatiewaarde van ƒ 6.500.000 voorstelde.

Het Hof concludeerde dat de liquidatiewaarde van de aandelen B.V. B op ƒ 3.600.000 moest worden vastgesteld, rekening houdend met de kosten van een mogelijke afvloeiingsregeling en de economische haalbaarheid van een reorganisatie of liquidatie. De uiteindelijke beslissing leidde tot een correctie van het vermogen van de belanghebbende, die nu op ƒ 3.627.147 werd vastgesteld. Het beroep van de belanghebbende werd ten dele gegrond verklaard, en de proceskosten werden vastgesteld op € 724,50, die door de Inspecteur moesten worden vergoed.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 05/00296
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de vermogensbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding van het Hof
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de vermogensbelasting opgelegd naar een vermogen van ƒ 4.497.147.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van de onder 1.2. bedoelde uitspraak in beroep gekomen bij het gerechtshof te Leeuwarden dat de uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een berekend naar een vermogen van ƒ 3.747.147.
1.4. Belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën hebben tegen die uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 juni 2005, nr. 38.288 (hierna: het arrest) die uitspraak vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.5. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie ingediend. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 januari 2006 te Arnhem. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar onderdeel 2 van de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden en onderdeel 3.1 van het arrest.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing is tussen partijen in geschil welke waarde aan de aandelen A Beheer B.V. van belanghebbende per 1 januari 1998 voor de vermogensbelasting dient te worden toegekend.
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt (conclusie na verwijzing) dat de waarde van de aandelen A Beheer B.V. op ƒ 7.430.000 dient te worden gesteld en dat het vermogen van belanghebbende dient te worden bepaald op ƒ 2.547.147, zulks overeenkomstig de opstelling van de Inspecteur onder punt 9 in diens verweerschrift voor de procedure voor het Gerechthof te Leeuwarden. In deze opstelling is aan de aandelen B.V. B geen waarde toegekend.
3.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de door hem vastgestelde waarde voor de aandelen A Beheer B.V. van ƒ 13.930.000 niet te hoog is en dat het beroep ongegrond is.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het geschil betreft uitsluitend de waardering van de aandelen B.V. B. De intrinsieke waarde van deze aandelen, behoudens de kwekersrechten, beloopt naar het eenstemmig oordeel van partijen ƒ 870.000 (eigen vermogen volgens balans) plus ƒ 4.000.000 (stille reserve onroerende zaken na aftrek belastinglatentie) ofwel ƒ 4.870.000. De Inspecteur kent daarenboven aan de kwekersrechten een waarde toe van ƒ 4.000.000 (na aftrek van belastinglatentie) en berekent de totale intrinsieke waarde op ƒ 8.870.000. Belanghebbende kent aan de kwekersrechten geen waarde toe.
4.2. De rentabiliteitswaarde van de aandelen B.V. B beloopt naar het eenstemmig oordeel van partijen nihil.
4.3. De Inspecteur schat de liquidatiewaarde van de aandelen B.V. B op ƒ 6.500.000 (verweerschrift, punt 7.6), zijnde de intrinsieke waarde (ƒ 8.870.000) verminderd met ƒ 2.000.000 (kosten afvloeiingsregeling personeel, minus belastinglatentie), afgerond ƒ 6.500.000.
4.4. Belanghebbende heeft de liquidatiewaarde ter zitting gesteld op ƒ 2.870.000, uitgaande van een intrinsieke waarde van ƒ 4.870.000, verminderd met ƒ 2.000.000 (kosten afvloeiingsregeling personeel). Belanghebbende kent in dit verband geen waarde toe aan de kwekersrechten.
4.5. De Inspecteur maakt met hetgeen hij aanvoert aannemelijk dat potentiële gegadigden voor een overname van de aandelen B.V. B geen genoegen zullen nemen met een structurele onderrentabiliteit van de bestaande onderneming en zullen trachten hetzij door reorganisatie van de bestaande onderneming, hetzij door liquidatie een betere rentabiliteit van het geïnvesteerde vermogen te bereiken.
4.6. Gelet op hetgeen de Inspecteur aanvoert in zijn verweerschrift onder 7.6. en op hetgeen partijen verder over dit onderwerp te berde hebben gebracht, acht het Hof aannemelijk dat een vergaande reorganisatie alsmede een liquidatie van de onderneming maatschappelijk en economisch tot de mogelijkheden behoort.
4.7. Het Hof stelt de liquidatiewaarde van de aandelen B.V. B op grond van hetgeen over en weer is aangevoerd, in goede justitie op ƒ 3.600.000, waarbij het Hof met de Inspecteur aannemelijk acht dat de licentiebaten na de feitelijke liquidatie nog enige tijd zullen doorlopen, zij het niet in de mate die de Inspecteur veronderstelt. Het is immers niet aannemelijk dat de bestaande rassen, in geval van liquidatie van de onderneming, nog langer zullen worden onderhouden, zodat allerminst aannemelijk is dat, zoals de Inspecteur veronderstelt, uit de bestaande licenties nog zeven jaren opbrengsten kunnen worden genoten.
4.8. De Inspecteur maakt niet aannemelijk dat de going-concernwaarde van B.V. B, al dan niet na reorganisatie van de onderneming, hoger uitkomt dan ƒ 3.600.000 en in het bijzonder niet dat de kwekersrechten voor aanzienlijke bedragen zouden kunnen worden vervreemd.
4.9. Dit oordeel van het Hof leidt tot de conclusie dat het vermogen van ƒ 2.547.147, zoals dat door belanghebbende wordt verdedigd (verg. onder 3.2. van deze uitspraak) wordt gecorrigeerd met ƒ 3.600.000 (hogere) waardering aandelen B.V. B, verminderd met 68% (ondernemingsvrijstelling van artikel 7, lid 2, van de oude Wet op de vermogensbelasting 1964), respectievelijk met 6,25% (latente belasting over aanmerkelijk-belangwinst):
vermogen volgens belanghebbende ƒ2.547.147
correctie aandelenwaardering ƒ 3.600.000
ondernemingsvrijstelling 68% ƒ 2.448.000
ƒ 1.152.000
belastinglatentie 6,25% ƒ 72.000
correctie per saldo ƒ 1.080.000
vermogen na correctie ƒ 3.627.147
5. Slotsom
Het beroep van belanghebbende is ten dele gegrond.
6. Kosten
6.1. Het Hof vindt geen aanleiding in dit geval af te wijken van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6.2. Het Hof bepaalt de te vergoeden proceskosten met betrekking tot de verwijzingsprocedure op € 724,50 (1,5× € 322 × 1,5).
6.3. Bij het arrest zijn de beslissingen van het gerechtshof te Leeuwarden omtrent het griffierecht en de proceskosten in stand gelaten.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
– vermindert de aanslag tot een berekend naar een vermogen van ƒ 3.627.147;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 724,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 1 september 2006 door mr. Matthijssen, voorzitter, mr. Kooijmans en mr. Monsma. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
(W.J.N.M. Snoijink) (T.J. Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 september 2006
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.