ECLI:NL:GHARN:2006:AV4228

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001778-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van een grote partij cocaïne in Nederland

Op 15 februari 2006 heeft het Gerechtshof Arnhem verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor zijn betrokkenheid bij de invoer van 4.050 kilo cocaïne, de grootste partij die tot dat moment in Nederland was onderschept. De cocaïne werd op 20 augustus 2003 in de haven van Vlissingen in beslag genomen van de zeesleepboot 'de Otton', die vanuit Venezuela kwam. In de zogenaamde 'Amalthea-zaak' werden naast de verdachte nog vijf andere personen veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van drie tot negen jaar. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland, het voorbereiden en bevorderen van die invoer, en deelname aan een criminele organisatie. Het hof overwoog dat de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt en schadelijk is voor de gezondheid van gebruikers, wat leidt tot diverse maatschappelijke problemen. De verdachte had een rol gespeeld in een professionele criminele organisatie, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende informatie was over zijn specifieke plaats binnen deze organisatie, wat invloed had op de straftoemeting. Het hof legde een lagere straf op dan door de advocaat-generaal was gevorderd, rekening houdend met de straffen die aan andere betrokkenen waren opgelegd. Het hof verklaarde ook dat een in beslag genomen geldbedrag verbeurd werd verklaard, terwijl andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte zouden worden teruggegeven. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de dagvaarding voor een deel nietig verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001778-04
Uitspraak d.d.: 15 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle - Lelystad van 4 maart 2004 in de strafzaak tegen
(verdachte),
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
zonder vaste woonplaats hier te lande,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Doetinchem te Doetinchem.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 oktober 2004, 10 januari 2005, 18 maart 2005, 24 mei 2005, 27 mei 2005, 15 augustus 2006, 18 augustus 2006, 25 oktober 2005, 12 januari 2006, 20 januari 2006 en 1 februari 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en een andere beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Niet in hoger beroep herhaalde verweren
Het hof merkt op dat in eerste aanleg gevoerde verweren die niet ter terechtzitting van het hof uitdrukkelijk zijn voorgedragen, geen bespreking behoeven.
Geldigheid van de dagvaarding
Het hof is ambtshalve van oordeel dat de dagvaarding wat betreft feit 3 partieel nietig moet worden verklaard voor zover dat betreft het gedeelte “en/of andere misdrijven”, omdat het feit in zoverre onvoldoende feitelijk is omschreven. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld op welke feiten of gedragingen uit het onderliggende dossier de steller van de tenlastelegging het oog heeft gehad. Ook de rechtbank is tot dit oordeel gekomen, maar dat is niet tot uitdrukking gebracht in het dictum van het vonnis, waarvan beroep.
Deelname aan een 'criminele organisatie'
Namens de verdachte is - zakelijk weergegeven - aangevoerd, dat verdachte ter zake van feit 3 moet worden vrijgesproken reeds omdat het enkele samenzweren tot het plegen van één strafbaar feit, nog niet betekent dat sprake is van (deelneming aan) een criminele organisatie.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof stelt voorop dat het verweer miskent dat in de tenlastelegging tot uitdrukking is gebracht, dat de organisatie wordt verweten tot oogmerk te hebben gehad het plegen van meerdere strafbare feiten (met elk verschillende beschermde belangen), te weten:
1. het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2. het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
3. het plegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Ten aanzien van sub 2 merkt het hof op, dat vast staat dat het schip de Otton op weg was naar de haven in Antwerpen. Het hof beschouwt als feit van algemene bekendheid dat als gebruik wordt gemaakt van de vaarroute vanaf zee via de Westerschelde náár die haven eerst over Nederlands gebied wordt gevaren, teneinde vervolgens (bij De Pas van Rilland) de grens met België te passeren en de rivier de Schelde op te varen.
Bewijsoverweging
Uit de te bezigen bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte als lid van een criminele organisatie met het oog op de (begeleiding van de) invoer van cocaïne naar Nederland is gekomen. Het hof neemt daarbij in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
(bewijsoverweging: door veelheid aan namen niet voor publicatie geschikt)
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
Hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 24 augustus 2003
in de gemeente Lelystad en Vlissingen en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van ongeveer 4050 kg van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I.
2.
Hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 24
augustus 2003 in de gemeente Lelystad en Amsterdam en Ermelo en
elders in Nederland en in Colombia, tezamen en in vereniging met anderen
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
cocaïne voor te bereiden en te bevorderen
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn
en
-zich en anderen, gelegenheid en middelen en
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
*kontakten gelegd en onderhouden en (onder meer telefonisch) afspraken
gemaakt en ontmoetingen en besprekingen gehad en informatie verzameld
en uitgewisseld en inlichtingen verschaft en berichten en boodschappen ontvangen en doorgegeven en verzonden onder meer over de naam van een boot en telefoonnummers en semafoonnummers en namen in verband met de invoer van een partij cocaïne en
*reizen gemaakt van Colombia naar Nederland en
*geschikte tijdelijke verblijfplaatsen gezocht en gereserveerd en bezichtigd en afspraken hierover gemaakt en tijdelijke woonruimte gehuurd en beschikbaar
gesteld en in gebruik genomen en
* (huur)auto's beschikbaar gesteld en
*diverse communicatiemiddelen gebruikt waaronder telefoons en piepers
en computers en diskettes en decodeerprogramma's en
*geld beheerd en verschaft en gebruikt.
3.
Hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 24 augustus 2003
in de gemeenten Lelystad en Amsterdam en Ermelo en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie waarvan behalve verdachte ook
(verdachte 2) en (verdachte 7) en (verdachte 4) en (verdachte 3) en (betrokkene 1) en (verdachte 5) en een persoon die zich noemt "Santiago" en een persoon die wordt genoemd of aangeduid als "Nacho" en een of meer ander(en) deel uit maakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer van de volgende misdrijven:
-het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer
middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
-het plegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen als bedoeld in
artikel 10a van de Opiumwet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van het misdrijf om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen:
1° een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn;
2° zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich als lid van een professionele, criminele organisatie heeft schuldig gemaakt aan (de voorbereiding van) de invoer van een zeer grote hoeveelheid cocaïne. Op het moment van inbeslagname was het de grootste partij harddrugs die in Nederland is onderschept. De invoer van zo’n partij vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs tot allerlei vormen van criminaliteit en andere maatschappelijke problemen. Reeds de omvang van de partij duidt op grootschalig financieel gewin als drijfveer met totale veronachtzaming van de maatschappelijke gevolgen.
Verdachte heeft hierin een rol gespeeld en dat valt hem op zichzelf reeds ernstig aan te rekenen. Echter met de rechtbank is het hof van oordeel dat de beperkte opzet van het onderzoek en daardoor het gebrek aan informatie over de plaats van verdachte in het geheel, zijn weerslag heeft op de straftoemeting. Naar het oordeel van het hof is met betrekking tot verdachte slechts gebleken dat hij samen met anderen in het kader van de invoer van de partij cocaïne naar Nederland is gekomen teneinde hier namens de organisatie zich met die partij te bemoeien. Omtrent zijn plaats in de organisatie is verder niets gebleken. Welk (financieel) voordeel voor verdachte met zijn betrokkenheid was gemoeid, is ook niet duidelijk geworden.
Het een en ander betekent dat hoewel enerzijds de omvang van de partij, het professionele karakter van de organisatie en de maatschappelijk gevolgen als het transport zou zijn geslaagd, aanleiding geven voor het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, anderzijds hetgeen is gebleken omtrent de rol van verdachte naar het oordeel van het hof een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden doet zijn. Het hof heeft daarbij mede acht geslagen op de straffen die volgens opgave van de advocaat-generaal aan de kapitein en de bemanningsleden van het schip, de Otton, zijn opgelegd, te weten aan de kapitein 8 jaar gevangenisstraf en aan de bemanningsleden 5 dan wel 6 jaar gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de straftoemeting ook rekening gehouden met het feit dat blijkens het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De in beslag genomen voorwerpen
De hieronder gebruikte nummering (x) sluit aan bij de zich in het procesdossier bevindende beslaglijsten d.d. 6 november 2003 (alleen betreffende het Nederlandse geld) en 18 februari 2004.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een geldbedrag is met behulp waarmee het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan en voorbereid:
- Nederlands geld, te weten: 103,20 euro en 6 biljetten van 500 euro (1: 6 november 2003);
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, dan wel onder verdachte in beslag genomen ten tijde van zijn aanhouding, zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Het betreft de navolgende voorwerpen:
- 1 losse euromunt (1: 6 november 2003)
- een buskaart op naam van verdachte (44Dd);
- een KLM vliegticket op naam van verdachte (44Df);
- een portemonnee (4D4);
- een paspoort op naam van verdachte (4d4a);
- papieren bescheiden (4d4b);
- pasfoto's (4d4c);
- - een West Carribean vliegticket op naam van verdachte (4d4g);
- een bedrag van 8.000 Colombiaanse Pesos (4d2b);
- 2 biljetten van 1 US Dollar en 1 NLG (4d4a);
- - 900 pesos uit een rugzak (7d2).
Ter terechtzitting van 12 januari 2006 heeft verdachte verklaard dat na te melden voorwerpen niet van hem zijn, zodat het hof ten aanzien van deze voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal gelasten:
- een floppydisk uit een rugzak (1d2);
- een Nokia GSM 3310 (1d4);
- een Premier buzzer (2d4);
- een Sony dictafoon en een hotelrekening (2d2);
- een Nokia GSM; Vodafone (3d2);
- Nederlandse handleiding buzzer (44De);
- briefjes met telefoonnummers en een adres (4d2c).
- een briefje met een pukcode en een boekje van Vodafone (4d5);
- een papiertje van een call-maxer en rekeningen VCP kalverstraat (4d2a);
- een Toshiba laptop (5d2);
- een leeg doosje van een receiver en een gids van de spy-shop te Amsterdam (6d2);
- een huurcontract van een Seat Arosa 45-LK-NH en een parkeerbonnetje (7d1).
- een winkelbonnetje (8d2);
- een portofoon, Smartcom 433+ (9d2);
- een interceptor, bugdetector met een handleiding (10d2);
- een Vodafone SIM-kaart en een papiertje met daarop een pukcode (11);
- een Nokia GSM 3310 met pincode (12).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het gedeelte “en/of andere misdrijven” in feit 3 nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
- Nederlands geld, te weten: 103,20 euro en 6 biljetten van 500 euro (1: 6 november 2003);
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 losse euromunt (1: 6 november 2003)
- een buskaart op naam van verdachte (44Dd);
- een KLM vliegticket op naam van verdachte (44Df);
- een portemonnee (4D4);
- een paspoort op naam van verdachte (4d4a);
- papieren bescheiden (4d4b);
- pasfoto's (4d4c);
- een West Carribean vliegticket op naam van verdachte (4d4g);
- een bedrag van 8.000 Colombiaanse Pesos (4d2b);
- 2 biljetten van 1 US Dollar en 1 NLG (4d4a);
- 900 pesos uit een rugzak (7d2).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een floppydisk uit een rugzak (1d2);
- een Nokia GSM 3310 (1d4);
- een Premier buzzer (2d4);
- een Sony dictafoon en een hotelrekening (2d2);
- een Nokia GSM; Vodafone (3d2);
- Nederlandse handleiding buzzer (44De);
- briefjes met telefoonnummers en een adres (4d2c).
- een briefje met een pukcode en een boekje van Vodafone (4d5);
- een papiertje van een call-maxer en rekeningen VCP kalverstraat (4d2a);
- een Toshiba laptop (5d2);
- een leeg doosje van een receiver en een gids van de spy-shop te Amsterdam (6d2);
- een huurcontract van een Seat Arosa 45-LK-NH en een parkeerbonnetje (7d1).
- een winkelbonnetje (8d2);
- een portofoon, Smartcom 433+ (9d2);
- een interceptor, bugdetector met een handleiding (10d2);
- een Vodafone SIM-kaart en een papiertje met daarop een pukcode (11);
- een Nokia GSM 3310 met pincode (12).
Aldus gewezen door
mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr G. Mintjes en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr M.J. Ouweneel, griffier,
en op 15 februari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.