ECLI:NL:GHARN:2005:AU8654
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing op vergoedingen bij afkoop van optierechten
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 24 november 2005, staat de belastingheffing op vergoedingen die verband houden met de afkoop van optierechten centraal. Belanghebbende, aangeduid als X, had op 7 februari 1995 een optierecht verkregen om aandelen in A B.V. te verwerven. Dit optierecht werd op 31 maart 1999 afgekocht voor een bedrag van ƒ 1.750.000. In geschil is of de vergoedingen die belanghebbende ontving voor de periode voorafgaand aan de afkoop, als rente moeten worden aangemerkt en dus progressief belast zijn, of dat deze vergoedingen deel uitmaken van de verkoopprijs en belast worden tegen het aanmerkelijkbelangtarief.
Het Hof oordeelt dat de maandelijkse betalingen van ƒ 7.583, die betrekking hebben op de periode vóór de afkoop, geen rente vormen, maar onderdeel zijn van de verkoopprijs. Dit is gebaseerd op de overeenkomst die stelt dat de afkoop op 31 maart 1999 plaatsvond. De Inspecteur had betoogd dat de afkoop eerder had plaatsgevonden, maar het Hof achtte deze stelling niet aannemelijk. Voor de periode na de afkoop concludeert het Hof dat de vergoeding wel als rente moet worden aangemerkt, omdat deze afhankelijk is van de looptijd van het krediet en expliciet als zodanig in de overeenkomst is benoemd.
Het Hof stelt de vervreemdingsprijs van het optierecht vast op ƒ 1.772.614, wat leidt tot een winst uit aanmerkelijk belang van ƒ 576.033. De belastingaanslag wordt verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 874.229, met een rentevergoeding van ƒ 27.023. Het beroep van belanghebbende wordt gedeeltelijk gegrond verklaard, en de proceskosten worden vastgesteld op € 1.207,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.