6. Gelet op hetgeen de Inspecteur in dezen naar voren heeft gebracht, maakt hij naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat de waarde van het optierecht van ƒ 1.196.581 - corresponderend met een waarde voor alle aandelen in A BV van ruim ƒ 17 mio, na aftrek van de uitoefenprijs en een korting wegens een minderheidsbelang - niet te laag is vastgesteld. Het Hof neemt daarbij de volgende - niet betwiste dan wel door het Hof aannemelijk geachte, in hun onderlinge samenhang te beschouwen - feiten en omstandigheden in aanmerking:
a. alle aandelen in A BV zijn ruim twee jaar na de waardepeildatum - op 25 februari 1999 - verkocht voor ƒ 25 mio aan een onafhankelijke derde;
b. de levering heeft plaatsgevonden op 29 juli 1999 tegen betaling van een koopsom van ƒ 25.744.384;
c. omstreeks de waardepeildatum, in april 1997, is een bod van ƒ 80 mio gedaan op een 8-tal hotels van de beursgenoteerde vennootschap B NV en de aandelen in A BV tezamen, waarbij blijkens een door de potentiële koper opgestelde Head of Agreements een bedrag van ƒ 14,5 mio wordt toegerekend aan de overname van alle aandelen in A BV;
d. in een memo d.d. 22 september 1997 aan C heeft belanghebbende de aankoopprijs per 1 januari 1998 voor de aandelen in A BV aan de hand van een aantal rekenmodellen berekend op een bedrag variërend tussen ƒ 10 mio en ƒ 17 mio, waarbij hij - onder verwijzing naar de overname van D - opmerkt dat een realistische prijs zou zijn circa 6 x de bruto winst plus het eigen vermogen, hetgeen volgens hem neerkomt op een bedrag van ongeveer ƒ 15 mio en - zo stelt het Hof vast - ook nagenoeg overeenkomt met het onder c hiervóór genoemde bedrag van ƒ 14,5 mio;
e. belanghebbende heeft zijn optierecht in zijn aangifte vermogensbelasting per 1 januari 1998 - derhalve een jaar na de onderhavige waardepeildatum - opgenomen voor een bedrag van ƒ 1.015.000, welk bedrag overeenkomt met 7% van het meergenoemde bedrag van ƒ 14,5 mio voor alle aandelen in A BV;
f. belanghebbende heeft zijn optierecht niet aangegeven in de aangifte vermogensbelasting 1997 (peildatum 1 januari 1997);
g. medio 1998 wordt duidelijk dat het resultaat van A BV aanmerkelijk zal gaan stijgen;
h. in de periode vanaf de waardepeildatum tot aan de onder a. bedoelde verkoop is het eigen vermogen van A BV met ruim ƒ 4 mio gestegen (van ƒ 497.200 ultimo 1996 tot ƒ 4.537.100 ultimo 1998) en is het resultaat, met name in 1998, fors toegenomen (ten opzichte van de jaren 1995 tot en met 1997 met circa 70%);
i. gelet op de onder g en h vermelde factoren ligt het in de rede te concluderen dat de waarde van de aandelen met name in 1998 fors is gestegen althans meer dan met het door belanghebbende voorgestane bedrag van ƒ 1.320.000 voor het gehele aandelenpakket;
j. een korting dient te worden toegepast, omdat het een optierecht op een minderheidspakket betreft; en
k. rekening moet worden gehouden met de op belanghebbende rustende verplichting om bij uitoefening van het optierecht een bedrag te betalen gelijk aan de waarde in het economische verkeer van de aandelen per 31 december 1994.
Wat dit laatste betreft heeft de Inspecteur, met hetgeen hij in zijn verweerschrift en zijn pleitnota naar voren heeft gebracht, voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de aandelen per 31 december 1994 ten minste dient te worden gesteld op ƒ 3.418.300. Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd, onder meer dat sprake was van een aanzienlijk negatief eigen vermogen en er jarenlang verlies was geleden, acht het Hof onvoldoende om tot een lagere waarde te concluderen. Het Hof volgt belanghebbende dus niet in zijn ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de desbetreffende bepaling in de optieovereenkomst ongelukkig is geformuleerd en dat tussen partijen vaststond dat de waarde van de aandelen ƒ 1 bedroeg. Het Hof heeft daarbij mede overwogen dat ook uit de ter zitting overgelegde optieovereenkomst van 7 februari 1995, inhoudende een terugkooprecht voor C van door belanghebbende uit hoofde van het optierecht verkregen aandelen, kan worden afgeleid dat uitgangspunt tussen partijen is geweest dat belanghebbende ter zake van de uitoefening van het optierecht een bedrag zou moeten voldoen.