ECLI:NL:GHARN:2004:AR5323

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-00491
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekrenteaftrek en verbouwing: verband tussen lening en uitgaven

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 8 oktober 2004, staat de aftrekbaarheid van hypotheekrente centraal. De belanghebbende, eigenaar van een woning aan de [a-weg 1 te Z], had in 1985 een hypothecaire lening afgesloten. In 1998 verhoogde hij deze lening met € 272.268, waardoor de totale hypotheekschuld opliep tot € 333.528. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 claimde hij een hypotheekrenteaftrek van € 19.351, maar de Inspecteur van de Belastingdienst weigerde een bedrag van € 15.247 aan hypotheekrente in aftrek toe te laten. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd afgewezen.

De kern van het geschil is of de Inspecteur terecht de hypotheekrenteaftrek heeft geweigerd. De belanghebbende stelt dat de verhoging van de hypothecaire lening verband houdt met verbouwingskosten van de woning. De wetgeving, met name artikel 3:120 en 3:123 van de Wet inkomstenbelasting 2001, stelt dat rente van schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning aftrekbaar is, mits er schriftelijke bewijzen zijn van de uitgaven voor verbetering of onderhoud.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2004 werd duidelijk dat de belanghebbende geen overtuigende bewijsstukken kon overleggen die het verband tussen de lening en de verbouwingskosten aantonen. De Inspecteur betwistte niet dat er verbouwingen hebben plaatsgevonden, maar stelde dat de lening niet specifiek voor deze verbouwingen was aangewend. De belanghebbende had eerder kosten voor onderhoud en verbetering uit eigen middelen gefinancierd en de lening was deels gebruikt voor de aankoop van een effectenportefeuille.

Het hof concludeerde dat het noodzakelijke causaal verband tussen de lening en de verbouwingskosten ontbrak. De belanghebbende had geen facturen of betalingsbewijzen overgelegd die de uitgaven voor de verbouwing konden staven. Daarom oordeelde het hof dat de Inspecteur de hypotheekrenteaftrek van € 15.247 terecht had geweigerd, en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Er werden geen kostenveroordelingen opgelegd, en de beslissing werd op dezelfde dag openbaar gemaakt.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 04/00491
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst[P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001
nummer : [01.H.16]
mondelinge behandeling : op 24 september 2004 te Arnhem
waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-weg 1 te Z] (hierna: de woning). De woning is een eigen woning in de zin van artikel 3:111 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
2. Belanghebbende heeft de aankoop van de woning in 1985 gefinancierd met een hypothecaire lening. Ultimo 1997 bedroeg de hypotheekschuld € 61.260. In 1998 heeft belanghebbende zijn hypothecaire lening met € 272.268 verhoogd. Belanghebbende heeft in 2001 in verband met de hypothecaire schuld van in totaal € 333.528, rente ten bedrage van € 19.351 betaald. De betaalde rente heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 2001 in mindering gebracht op het inkomen uit werk en woning.
3. Aan belanghebbende is met betrekking tot het belastingjaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.440. De Inspecteur heeft daarbij een bedrag van € 15.247 aan hypotheekrente niet in aftrek toegelaten.
4. Belanghebbende heeft tegen onderhavige correctie van hypotheekrente bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
5. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht een bedrag van € 15.247 niet als aftrekbare hypotheekrente in aanmerking heeft genomen, welke vraag door de Inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.
6. Ingevolge artikel 3:120 van de Wet IB 2001 (tekst: jaar 2001) zijn rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning aftrekbaar. Blijkens artikel 3:123 van de Wet IB 2001 worden tot de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning gerekend schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bewijzen zijn te staven.
7. Voor de vraag of de schuld is aangegaan ter verwerving van de eigen woning is voldoende dat de schuld is aangegaan met als uiteindelijk doel de financiering van het onderhoud en de verbetering van de woning en dat tot dit bedrag daadwerkelijk uitgaven zijn gedaan.
8. Ter onderbouwing van de kosten en uitgaven van de verbouwing van de woning heeft gemachtigde van belanghebbende ter zitting een brochure overgelegd met foto’s van de woning en een beschrijving daarvan. Tevens heeft hij een foto laten zien van de woning zoals het er voor de verbouwing uitzag. Voorts heeft hij de Inspecteur in een eerdere fase van de procedure uitgenodigd om de woning te komen bezichtigen. Gemachtigde wil hiermee aantonen dat de woning is verbouwd en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Daarnaast heeft belanghebbende in zijn brief van 19 juli 2002 een schatting gemaakt van de totale verbouwingskosten. De totale verbouwingskosten bedragen volgens de schatting van belanghebbende € 268.450.
9. De Inspecteur betwist op zichzelf niet dat er een verbouwing heeft plaatsgevonden. Hij betwist het verband tussen de in 1998 aangegane lening en de voor de verbouwing gedane uitgaven.
10. Bij betwisting door de Inspecteur is het aan belanghebbende met schriftelijke bescheiden aan te tonen dat de verhoging van de hypothecaire schuld verband houdt met het onderhoud en de verbetering van de woning.
11. In zijn brief van 27 februari 2002 aan de Inspecteur heeft belanghebbende onder meer het volgende aangevoerd: “Vanwege een langjarig planuitwerking om mijn woning in de gewenste staat te brengen heb ik de bouwkosten steeds uit mijn eigen vermogen voorgefinancierd en daarnaast hebben diverse aannemers een voorfinanciering toegepast. De eigen middelen heb ik steeds voorbehouden als voorziening in de hoge kosten van onderhoud aan mijn woning en de kosten voor het gezin na de komst van de kinderen. Immers deze laatste twee kostenposten zijn niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting”.
12. Gemachtigde van belanghebbende heeft – zakelijk weergegeven - ter zitting verklaard dat de kosten en uitgaven ter zake van onderhoud en verbetering van de woning die in de jaren vóór 1998 zijn gedaan (en dus vóór de verhoging van de hypothecaire lening in 1998) door belanghebbende uit eigen middelen zijn betaald en dat een deel van de in 1998 aangegane hypothecaire lening is aangewend voor de aankoop van een effectenportefeuille ter bestrijding van toekomstige kosten en uitgaven ter zake van onderhoud en verbetering van de woning.
13. Uit hetgeen onder 11. en 12. is overwogen volgt dat de kosten en uitgaven die belanghebbende ter zake van onderhoud en verbetering aan de woning heeft gedaan in de jaren vóór verhoging van de hypotheek in 1998 – naar schatting van belanghebbende zelf een bedrag van € 213.450 – in ieder geval geen verband houden met de in 1998 aangegane hypothecaire lening. Belanghebbende had deze kosten en uitgaven ten tijde van de verhoging van de hypothecaire lening reeds uit eigen middelen gefinancierd en de in 1998 aangegane lening heeft hij (voor een deel) aangewend voor de aankoop van een effectenportefeuille. Het noodzakelijke zogeheten historisch causaal-verband tussen de verhoging van de hypothecaire lening en de besteding van deze financiële middelen aan onderhoud en verbetering van de woning ontbreekt.
14. In 1998 heeft – naar belanghebbende stelt - nog een aantal verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden, waaronder vervanging van kozijnen, zandstralen, voegwerk, vensters, dubbele beglazing, isolatie van gevels en schilderwerk. De kosten van deze werkzaamheden heeft belanghebbende op € 10.000 geschat. Voorts is in 2001 gestart met de bouw van een schuur waarvan de kosten zijn geschat op € 45.000.
15. Met hetgeen belanghebbende heeft overgelegd en aangevoerd (de foto’s, het aanbod tot bezichtiging en de schatting) is het verband tussen de aangegane lening en de kosten en uitgaven van de onder 14. genoemde verbouwingswerkzaamheden onvoldoende vast komen te staan. Belanghebbende heeft geen facturen, bonnen of andere betalingsbewijzen overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat de uitgaven ook daadwerkelijk zijn gedaan.
16. Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur de aftrek van hypotheekrente ten bedrage van € 15.247 terecht heeft geweigerd. Het beroep van belanghebbende is derhalve ongegrond.
proceskosten:
Het hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 8 oktober 2004 door mr. J.A. Monsma, lid van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(D.N.N. Jansen) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 oktober 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.