ECLI:NL:GHARN:2004:AP0302
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Matthijssen
- K. van der Leij
- Rechtspraak.nl
Aftrek van ziektekosten in het kader van de inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 11 mei 2004, stond de aftrek van ziektekosten centraal in het kader van de inkomstenbelasting voor het jaar 1999. De belanghebbende, geboren op 8 december 1948, had in 1995 te maken gekregen met een ernstige ziekte, acute gedissemineerde encephalomyelitis (A.D.E.M.), wat leidde tot een langdurige revalidatie en volledige arbeidsongeschiktheid. De belanghebbende had in de jaren 1997 tot en met 1999 therapieën ondergaan in een opleidingscentrum in België en had documentatie over deze behandelingen overgelegd. De Inspecteur van de Belastingdienst had de feitelijke stellingen van de belanghebbende niet langer betwist, wat de zaak vergemakkelijkte.
Het Gerechtshof oordeelde dat de kosten van de revalidatie in 1999, zowel fysiek als psychisch, als ziektekosten moesten worden aangemerkt volgens de buitengewone-lastenregeling van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit betekende dat de belanghebbende recht had op aftrek van deze kosten. Echter, de kosten van een pedicure werden niet als ziektekosten erkend, omdat deze behandeling niet als medische behandeling werd beschouwd, ondanks dat deze nodig was door de ziekte.
De uitspraak van het Hof leidde tot een vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 22.360,93, en de Staat werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 31 en de proceskosten van de belanghebbende, die op € 322 werden vastgesteld. De beslissing werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak.