ECLI:NL:GHARN:2004:AO9975
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Matthijssen
- M.M. Nuboer
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de eigen woning en aftrekbaarheid van onderhoudskosten in het belastingrecht
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 april 2004, staat de vraag centraal of de eigen woning van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 42a, zevende lid, van de Wet waardering onroerende zaken, zowel het landhuis als de bijgebouwen en gronden omvat. Belanghebbende, geboren op 17 april 1908, was in 1999 eigenaar van een buitenplaats, bestaande uit een landhuis en diverse bijgebouwen, en had in dat jaar onderhoudskosten gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst had een deel van deze kosten als aftrekbaar aangemerkt, maar de meeste kosten van tuinonderhoud niet. Belanghebbende was van mening dat de aanwijzing van het landhuis als monument betekende dat het gehele landgoed onder de regeling viel, maar het Hof oordeelde dat dit onjuist was. Het Hof concludeerde dat alleen het landhuis in aanmerking kwam voor de regeling, omdat dit in 1999 als monument was ingeschreven.
Het Hof oordeelde verder dat de kosten van tuinonderhoud niet voor aftrek in aanmerking kwamen, omdat deze niet als 'huurderslasten' konden worden aangemerkt. De inspecteur had terecht gesteld dat de tuin voor belanghebbende geen afzonderlijke bron van inkomen vormde. De redenering van het Hof was dat voor de bepaling van het niet-aftrekbare deel van de onderhoudskosten uitsluitend de huurwaarde van het landhuis als uitgangspunt moest worden genomen. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. T.J. Matthijssen, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. M.M. Nuboer.