ECLI:NL:GHARN:2004:AO7443
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.P.M. Kooijmans
- M.C.M. de Kroon
- T. van Rij
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van een schuld en de fiscale gevolgen van prijsgeven
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 10 maart 2004, staat de vraag centraal of een vordering van ƒ 60.750, die ultimo 2001 openstond, is prijsgegeven en of er sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. De belanghebbende, [X], had samen met zijn broer een vennootschap onder firma (v.o.f.) en na de ontbinding van deze v.o.f. per 30 juni 1993, werd de openstaande schuld van ƒ 165.000 aan [handelaar A] door hen ieder voor de helft overgenomen. De nieuwe v.o.f. die [X] samen met zijn echtgenote oprichtte, nam de helft van de oorspronkelijke schuld over, te weten ƒ 82.500. Tussen 1993 en 1995 werd een deel van deze schuld afgelost, maar na augustus 1995 zijn er geen verdere betalingen meer gedaan. De Inspecteur van de Belastingdienst waardeerde de schuld in 2001 op nihil, omdat er geen invorderingsactiviteiten meer waren ondernomen door de schuldeiser.
Het Hof oordeelt dat de vordering voor verwezenlijking vatbaar was, gezien de gerealiseerde omzetten en winsten van de v.o.f. in de jaren voorafgaand aan de beoordeling. De stelling van de Inspecteur dat de vordering door verjaring niet als prijsgegeven kan worden beschouwd, werd verworpen. Het Hof concludeert dat de vordering door de schuldeiser is prijsgegeven, wat betekent dat het voordeel dat voortvloeit uit deze prijsgeving niet kan worden vrijgesteld op grond van artikel 3.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende's aandeel in de winst werd terecht tot zijn belastbare inkomen gerekend.
De beslissing van het Gerechtshof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er werden geen termen gezien voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.