ECLI:NL:HR:2005:AU0893
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Kwijtscheldingswinst en verjaring van vorderingen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 april 2004, betreffende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2001. De voorlopige aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 81.450. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden, vastgesteld op € 644, en dat de Staat het griffierecht van € 102 aan belanghebbende moet vergoeden.
De zaak draait om de vraag of de vordering van een kaashandelaar, die door belanghebbende en zijn broer was overgenomen na de ontbinding van hun vennootschap onder firma, voor verwezenlijking vatbaar was. Het Hof had geoordeeld dat de vordering voor verwezenlijking vatbaar was, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel onvoldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad stelt dat de vordering was verjaard en dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting.
De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de Hoge Raad gelast een verwijzing voor verdere behandeling. De zaak benadrukt de complexiteit van de beoordeling van kwijtscheldingswinst en de verjaring van vorderingen in het belastingrecht.