ECLI:NL:GHARN:2003:AL8006

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-04320
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 september 2003 uitspraak gedaan over een bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende stelde dat hij pas door de ontvangst van een acceptgiro op de hoogte was van het bestaan van de naheffingsaanslag en dat hij deze nooit had ontvangen. De Ambtenaar kon niet bewijzen dat het aanslagbiljet op de auto was aangebracht, en het Hof oordeelde dat het zeer goed mogelijk was dat het aanslagbiljet verloren was gegaan voordat de auto van de parkeerplaats was weggereden. Hierdoor kon niet worden geoordeeld dat de belanghebbende in verzuim was met betrekking tot de termijn voor het indienen van bezwaar.

Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak waarvan beroep. Tevens werd de gemeente Arnhem veroordeeld tot het vergoeden van het door de belanghebbende gestorte griffierecht van € 29 en de proceskosten van € 18. De belanghebbende had zijn bezwaar te laat ingediend, maar het Hof oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de belanghebbende niet over het parkeerbonnetje beschikte, hem het voordeel van de twijfel gaven. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op dezelfde dag verzonden.

De zaak betreft de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet, met specifieke verwijzingen naar de artikelen die de termijn voor het indienen van bezwaar regelen. Het Hof benadrukte dat de bekendmaking van de naheffingsaanslag op de auto plaatsvond en dat de termijn voor bezwaar begon te lopen op de dag na de bekendmaking. De belanghebbende had zijn bezwaar ingediend na de wettelijke termijn, maar het Hof oordeelde dat er geen sprake was van verzuim, waardoor de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar onterecht was.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/04320 (parkerbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de Ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : naheffingsaanslag parkeerbelasting 2002
nummer : [01]
mondelinge behandeling : op 5 september 2003 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende
waarbij niet verschenen : de Ambtenaar, met kennisgeving aan het Hof
gronden:
1. De auto van belanghebbende stond op 3 april 2002 om 14.43 uur geparkeerd op het [a-plein te Q]. Ter zake van het parkeren was parkeerbelasting verschuldigd. Belanghebbende heeft begin november 2002 een acceptgiro inzake de onderhavige, op 3 april 2002 gedagtekende, naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Arnhem ontvangen. Op 7 november 2002 heeft belanghebbende een tegen de naheffingsaanslag gericht bezwaarschrift bij de Ambtenaar ingediend.
2. De termijn voor het indienen van een bezwaartermijn bedraagt zes weken (artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag van bekendmaking (artikel 22, aanhef en onderdeel a, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In het laatste geval vangt de termijn aan op de dag na die van de bekendmaking (artikel 6:8 Awb). Een na afloop van de termijn ingediend bezwaar is niet-ontvankelijk. De niet-ontvankelijkheid blijft echter achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).
3. Het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig geldt ingevolge artikel 234, achtste lid, Gemeentewet als bekendmaking van de naheffingsaanslag (HR 1 maart 2000, nr. 34 577, BNB 2000/169). Het Hof acht gezien de stukken en hetgeen de Ambtenaar hieromtrent heeft gesteld, aannemelijk dat zulks is geschied. Nu hieruit volgt dat 3 april 2002 zowel de datum van bekendmaking als de datum van dagtekening van het aanslagbiljet is, heeft de termijn voor het indienen van bezwaar tegen die naheffingsaanslag een aanvang genomen op 4 april 2002. De bezwaartermijn eindigde in dit geval derhalve op 22 mei 2002. Het op 7 november 2002 door de Ambtenaar ontvangen bezwaarschrift is na afloop van de termijn ingediend, gelijk de Ambtenaar in zijn verweerschrift heeft aangevoerd.
4. Belanghebbende stelt dat hij eerst door ontvangst van de acceptgiro op de hoogte werd gesteld van het bestaan van de naheffingsaanslag en dat hij de naheffingsaanslag nooit heeft ontvangen. Nu de Ambtenaar het tegendeel niet kan bewijzen en het zeer wel mogelijk is dat het aanslagbiljet op 3 april 2002 op de een of andere wijze verloren is gegaan voordat de auto van de parkeerplaats is weggereden, is het Hof van oordeel dat de reden die belanghebbende voor de termijnoverschrijding aanvoert een omstandigheid is op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
5. Belanghebbende betoogt ter zitting dat hij op 3 april 2002, zoals wel vaker, voor zijn werk in Arnhem moest zijn en dat hij zoals altijd in die gevallen zijn auto heeft geparkeerd op het [a-plein]. Hoewel hij parkeerbonnetjes geruime tijd placht te bewaren in zijn auto beschikt hij niet meer over het onderhavige, voor de onderbouwing van zijn stelling benodigde parkeerbonnetje. Hij wijst er in dat verband op dat tussen de datum van naheffing en de ontvangst van genoemde acceptgiro 30 weken zijn verstreken.
6. Het Hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden belanghebbende het voordeel van de twijfel dient te krijgen. Nu er vanuit moet worden gegaan dat belanghebbende de verschuldigde belasting heeft betaald, is hem ten onrechte de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 18.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- gelast dat de gemeente Arnhem aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 29;
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 18 en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 19 september 2003 door mr. J.A. Monsma, lid van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.L.M. Egberts) (J.A. Monsma)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 september 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.