ECLI:NL:GHARN:2003:AH9283

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-01869
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag verontreinigingsheffing oppervlaktewateren door [X] B.V. te [Z]

In deze zaak gaat het om een beroep van [X] B.V. tegen een aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren, opgelegd door het waterschap Groot Salland. De belanghebbende, een bedrijf dat onder andere een tankstation en wasstraten exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de aanslag, die was berekend op basis van de Heffingsverordening Waterschap Groot Salland 1997. De centrale vragen in het geschil zijn of de vervuilingswaarde van het bedrijf opnieuw moet worden berekend met een specifieke afvalwatercoëfficiënt en of de gebruikelijke saneringsmaatregelen voldoende zijn. De belanghebbende stelt dat de coëfficiënt 0,0066, die door andere waterschappen wordt toegepast, ook voor zijn bedrijf moet gelden. De Ambtenaar van het waterschap betwist dit en stelt dat de coëfficiënt 0,023 van toepassing is, omdat het bedrijf niet uitsluitend is bestemd voor het uitwendig wassen van motorvoertuigen. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een inrichting uitsluitend bestemd voor het uitwendig wassen van motorvoertuigen, omdat het bedrijf ook andere activiteiten verricht, zoals het exploiteren van een tankstation. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 02/01869 (verontreinigingsheffing)
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van het waterschap Groot Salland (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag verontreinigingsheffing oppervlaktewateren opgelegd van ƒ 7.073,06 (€ 3.209,62), verhoogd met ƒ 176,83 (€ 80,24) wegens het niet tijdig doen van aangifte (tweede verzuim).
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot ƒ 5.247,96 (€ 2.381,42). De verhoging is bij die uitspraak verminderd tot ƒ 131,20 (€ 59,54).
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Ambtenaar heeft een verweerschrift en een aanvulling op dit verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief nadere gegevens ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 mei 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes directeur en belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Ambtenaar].
1.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Het bedrijf van belanghebbende was gedurende het gehele jaar 1999 gebruiker van de bedrijfsruimte [a-weg 1 te Z]. De bedrijfsruimte omvatte in het onderhavige jaar een tankstation, wasstraten voor personenauto's, autobussen en vrachtauto's, wasplaatsen waar klanten zelf motorvoertuigen kunnen wassen alsmede een ruimte waar auto's worden gepoetst.
2.2. Bij het bedrijf, dat door belanghebbende in zijn aangifte wordt
omschreven als groothandel in brandstoffen en smeermiddelen werkten, naast de directeur, acht personeelsleden. Van die acht personeelsleden vormden er drie de bezetting van het tankstation. De overige vijf personeelsleden waren werkzaam bij de wasstraten, de wasplaatsen en de poetsruimte. Het poetsen van auto's (cleaning) geschiedde door personeelsleden.
2.3. Met de respectieve bedrijfsonderdelen werden ruwweg de volgende
omzetten behaald:
- brandstoffen/tankstation € 3.000.000
- oliehandel € 6.000.000
- wassen personenauto's en autobussen € 80.000
- wassen vrachtauto's € 100.000
- poetsen (cleaning) € 50.000.
2.4. Voor het wassen van motorvoertuigen in de wasstraten en de
wasplaatsen werd in het onderhavige jaar gebruik gemaakt van leidingwater. De inname van al het leidingwater voor het gehele bedrijf werd geregistreerd via één watermeter.
2.5. Na gebruik werd het leidingwater via zandvanggoten afgevoerd naar
een slibvangput, vervolgens naar een olieafscheider en een bufferput. Via een zandfilter werd het afvalwater vervolgens naar een bufferkelder gepompt. Van hieruit werd het water opnieuw gebruikt in de wasstraten. Periodiek werd de inhoud van de bufferkelder geloosd op het riool.
2.6. De aanslag is opgelegd op grond van de Heffingsverordening
Waterschap Groot Salland 1997 (hierna: de Verordening), vastgesteld op 6 januari 1997 en laatstelijk gewijzigd 17 december 1998. De artikelen 8, 9 en 15 van de Verordening luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 8
1 Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De bedoelde meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met inachtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.
2 Enz.
Artikel 9
1 In afwijking van het bepaalde in artikel 8 kan het aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte worden berekend met toepassing van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien:
a. toepassing van die tabel niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden van meer dan 1000 danwel - voorzover het in de tabel onder 5, 13b, 36a' en 44 vermelde rubrieken betreft - niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden van meer dan 100, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, en
b. berekening op de voet van artikel 8 niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden dat zowel ten minste 25% als ten minste 125 vervuilingseenheden hoger uitkomt dan bij een berekening met toepassing van die tabel.
2 Indien aannemelijk wordt gemaakt dat berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 8, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.
Artikel 15
Het tarief bedraagt per vervuilingseenheid ƒ 89,16.
2.7. Omdat aannemelijk was dat het bedrijf voldeed aan de voorwaarden,
genoemd in artikel 9, eerste lid, van de Verordening is de vervuilingswaarde van het op het riool afgevoerde afvalwater in het onderhavige jaar berekend met behulp van de tabel afvalwatercoëfficiënten.
2.8. De tabel afvalwatercoëfficiënten omvatte in het onderhavige jaar 45, op
onderscheiden categorieën bedrijven toegesneden, rubrieken met in totaal ongeveer 120 afvalwatercoëfficiënten. In de onderhavige procedure zijn met name de rubrieken 1 en 44 van belang. De tekst van deze rubrieken luidt als volgt:
1 2 3 4
Nr. Bedrijf Eenheid, waarop de in Afval-
kolom 4 vermelde water-
afvalwatercoëfficiënt coëffi-
betrekking heeft ciënt
1A Werkplaatsen voor motor-
voertuigen en motoren; bij
aanwezigheid van een
aparte wasplaats met een
afzonderlijke watermeter
kan de vervuilingswaarde
van dit bedrijfsgedeelte
worden bepaald met
coëfficiënt 1B 1 m³ gebruikt water 0,031
1B Inrichtingen uitsluitend
bestemd voor het
uitwendig wassen van
motorvoertuigen. Indien
de voor een bedrijf ge-
bruikelijke sanerings-
maatregelen ontbreken
of onvoldoende functio-
neren, wordt coëfficiënt
1A gesteld op 0,091 1 m³ gebruikt water 5) 0,0066
44 De niet in deze tabel
vermelde bedrijven 3) 1 m³ gebruikt water 0,023
1) (…)
2) (…)
3) Voor deze bedrijven geldt de beperking, dat berekening met toepassing van de tabel slechts kan geschieden indien dit niet leidt tot een vervuilingswaarde van meer dan 100 inwonerequivalenten.
4) (…)
5) Exclusief het afvalwater dat afkomstig is van de persoonlijke verzorging van werknemers.
2.9. De bij het aangiftebiljet gevoegde toelichting vermeldt onder meer het
volgende:
(…)
Het bijgevoegde aangiftebiljet dient om het waterschap in staat te stellen te berekenen hoeveel u aan verontreinigingsheffing verschuldigd bent. Teneinde u te helpen bij de invulling van het aangiftebiljet ontvangt u deze toelichting.
(…)
Bepaling vervuilingswaarde van het geloosde afvalwater.
De onderdelen III t/m VI hebben betrekking op de berekening van de vervuilingswaarde van het geloosde afvalwater voor de aangegeven bedrijfstakken. Deze vervuilingswaarde wordt berekend met behulp van de tabel afvalwatercoëfficiënten.
Deze tabel vormt als bijlage 2 een onderdeel van de heffingsverordening van het waterschap. Volledigheidshalve geven wij onderstaand een uittreksel uit de coëfficiëntentabel.
Nr. Bedrijf Eenheid waarop de Afvalwater-
afvalwatercoëfficiënt coëfficiënt
betrekking heeft
1A Werkplaatsen voor 1 m³ gebruikt water 0,031
motorvoertuigen en
motoren
(zie vraag 10)
bij aanwezigheid
van een aparte
wasplaats met een
afzonderlijke water-
meter kan de ver-
vuilingswaarde van
dit bedrijfsgedeelte
worden bepaald met
coëfficiënt 1B
1B Inrichtingen uitsluitend 1 m³ gebruikt water 0,0066
bestemd voor het
uitwendig wassen van
motorvoertuigen
Indien de voor een bedrijf gebruikelijke saneringsmaatregelen ontbreken of onvoldoende functioneren, wordt coëfficiënt 1A gesteld op 0,091.
(…)
2.10. In belanghebbendes aangifte is bij vraag 9.1 "Hoeveel m³ water zijn
door uw bedrijf in 1999 betrokken van een waterleidingbedrijf" door belanghebbendes directeur vermeld: 2559 m³.
Bij vraag 10.b.1 is als verbruik in de "werkplaats" tegen 0,031 v.e. vermeld: ± 2000 m³.
Bij vraag 10.b.3 is als verbruik in de "Wasplaats (uitsluitend uitwendig wassen van personenauto's)" tegen 0,0066 v.e. geen aantal m³ vermeld maar is de opmerking geplaatst: "n.v.t.".
2.11. De onder 1.1 vermelde aanslag is overeenkomstig belanghebbendes
aangifte berekend met toepassing van de bij rubriek 1A (werkplaatsen) behorende afvalwatercoëfficiënt 0,031. Als waterverbruik is in aanmerking genomen het aantal m³ dat volgens aangifte in 1999 van het waterleidingbedrijf is betrokken, te weten 2559 m³. Vermenigvuldigd met de coëfficiënt 0,031 leidt dit verbruik tot een vervuilingswaarde van 79,33 vervuilingseenheden (hierna: ve). De vervuilingswaarde vermenigvuldigd met het tarief van ƒ 89,16 leidt tot een aanslag van ƒ 7.073,06 (€ 3.209,62).
2.12. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de aanslag
ingediende bezwaar heeft de Ambtenaar de vervuilingswaarde van het bedrijf nader berekend met toepassing van de bij rubriek 44 (de niet in deze tabel vermelde bedrijven) behorende afvalwatercoëfficiënt 0,023. Het waterverbruik van 2559 m³ vermenigvuldigd met de coëfficiënt 0,023 leidt tot een vervuilingswaarde van 58,86 ve. De aanslag is dienovereenkomstig herberekend op 58,86 ve x ƒ 89,16 = ƒ 5.247,96 (€ 2.381,42).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de volgende
vragen:
1. Dient de vervuilingswaarde van het bedrijf nader te worden berekend met toepassing van de bij rubriek 1B (autowasserijen) behorende afvalwatercoëfficiënt 0,0066.
2. Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: zijn de voor het bedrijf gebruikelijke saneringsmaatregelen getroffen en functioneren deze voldoende.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. Met betrekking tot het antwoord op vraag 1 wijst hij erop, dat door een of meer andere waterschappen, waaronder Zuiveringschap Rivierenland, de afvalwater-coëfficiënt 0,0066 ook wordt toegepast op inrichtingen die vrachtwagens uitwendig reinigen. De Ambtenaar beantwoordt vraag 1 ontkennend en, voor het geval het standpunt van belanghebbende met betrekking tot vraag 1 zou worden gevolgd, vraag 2 eveneens ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn
aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting toegevoegd hetgeen staat vermeld in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting dat aan deze uitspraak is gehecht.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot ƒ 1.505,91 (2559 m³ x 0,0066 = 16,89 ve x ƒ 89,16). De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rubrieken en de daarbij behorende afvalwatercoëfficiënten welke onderdeel uitmaken van de tabel afvalwatercoëfficiënten, zijn toegesneden op onderscheiden, in de respectieve rubrieken omschreven categorieën bedrijven. Voor de beantwoording van de eerste vraag die partijen verdeeld houdt is derhalve van belang, wat de aard is van belanghebbendes bedrijf en of die aard overeenstemt met de aard van de bedrijven of bedrijfsonderdelen waarvoor rubriek 1B van de tabel afvalwatercoëfficiënten blijkens de daarin opgenomen omschrijving is bedoeld.
4.2. Blijkens de duidelijke bewoordingen van rubriek 1B is de bij die rubriek behorende afvalwatercoëfficiënt 0,0066 toegesneden op bedrijven dan wel bedrijfsonderdelen welke zijn omschreven als: inrichtingen uitsluitend bestemd voor het uitwendig wassen van motorvoertuigen.
4.3. Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbendes bedrijf niet worden aangemerkt als een inrichting uitsluitend bestemd voor het uitwendig wassen van motorvoertuigen. Vast staat immers dat belanghebbendes bedrijf, naast een aantal wasstraten en wasplaatsen in elk geval ook een pompstation en een poetsruimte omvat. Gegeven de aard van de respectieve bedrijfsonderdelen, de inzet van de personeelsleden op die bedrijfsonderdelen en de met die bedrijfsonderdelen behaalde omzetten gaat het bij het tankstation en de poetsruimte niet om aan de autowasserij ondergeschikte bedrijfsonderdelen. Voorts is, onder meer gezien hetgeen in belanghebbendes aangifte is vermeld, naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat op belanghebbendes bedrijf ook buiten de autowasserij afvalwater wordt geproduceerd.
4.4. Ook de wasstraten en wasplaatsen kunnen gezamenlijk niet als een afzonderlijke inrichting in de zin van de Verordening worden beschouwd, nu voor dit gedeelte van het bedrijf een afzonderlijke watermeter ontbreekt.
4.5. De eerste vraag welke partijen verdeeld houdt moet in verband met het voorgaande ontkennend worden beantwoord. De vervuilingswaarde van het bedrijf is door het hanteren van de coëfficiënt 0,023 niet te hoog berekend.
4.6. Belanghebbendes verwijzing naar het beleid van andere waterschappen, waarmee hij zoals het Hof begrijpt een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, kan hem niet baten nu de Ambtenaar niet gehouden is, nog daargelaten of er in dezen daadwerkelijk sprake is van feitelijk gelijke gevallen, een beleid van een ander waterschap te volgen.
4.7. Ten overvloede overweegt het Hof nog het volgende:
4.7.1. Als onderdeel van de aanvulling op zijn verweerschrift heeft de Ambtenaar informatie overgelegd waaruit blijkt dat de bij rubriek 1B behorende afvalwatercoëfficiënt 0,0066 is gebaseerd op een rapport van de Coördinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (CUWVO), vastgesteld in 1980. In het onderzoek waarop dat rapport is gebaseerd zijn enkel wasstraten voor personenauto's en autobussen betrokken. Het onderzoek had geen betrekking op wasstraten voor vrachtauto's, omdat dergelijke wasstraten in 1980 nog niet bestonden. In dit verband heeft de Ambtenaar gesteld dat de afvalwatercoëfficiënt 0,0066 niet kan worden toegepast ter berekening van de vervuilingswaarde van belanghebbendes bedrijf, waarin naast personenauto's en autobussen ook vrachtauto's worden gewassen.
4.7.2. De Ambtenaar heeft ter onderbouwing van deze stelling aangevoerd dat de vervuiling van het afvalwater, afkomstig van het wassen van vrachtauto's, hoger is dan de vervuiling van het afvalwater, afkomstig van het wassen van personenauto's en autobussen. Als oorzaken heeft hij de geringere stroomlijning van vrachtauto's en de vervuiling afkomstig van de koppelingen tussen vrachtauto's en opleggers genoemd. Het Hof acht de stelling van de Ambtenaar in het licht van deze onderbouwing aannemelijk.
4.7.3. Ook indien voor de wasstraten en wasplaatsen een afzonderlijke watermeter aanwezig zou zijn, zodat zij voor de toepassing van de Tabel afvalwatercoëfficiënten als een afzonderlijk bedrijfsonderdeel zouden kunnen worden aangemerkt, zou in dit verband naar het oordeel van het Hof niet zonder meer hebben te gelden dat dan de afvalwatercoëfficiënt 0,0066 zou kunnen worden toegepast ter berekening van de vervuilingswaarde van dit bedrijfsonderdeel.
4.8. De tweede vraag, die alleen van belang is indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, behoeft in verband met het voorgaande geen beantwoording meer.
4.9. Het beroep is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan te Arnhem op 25 juni 2003 door mr. N.E. Haas, vice-president als voorzitter, mr. drs. A.M. van Amsterdam en mr. J.A. Monsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
(J.L.M. Egberts) (N.E. Haas)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 juni 2003
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.