ECLI:NL:GHARN:2002:AF1259
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Havengeldheffing voor gebruik van de haven door binnenschipper
In deze zaak gaat het om de heffing van havengeld aan een binnenschipper, die op 18 oktober 1999 gebruik heeft gemaakt van de haven in Tiel. De belanghebbende, een binnenschipper, heeft zijn schip aangelegd bij een bedrijf in de industriehaven, waar hij zijn lading grind heeft gelost. De meerpalen bij de loskade waren echter niet goed geplaatst, waardoor de belanghebbende niet dichter dan drie meter bij de palen kon komen. Ondanks deze omstandigheden heeft hij zijn lading kunnen lossen. De Ambtenaar van de gemeente Tiel heeft vervolgens havengeld van ƒ 146,96 in rekening gebracht voor het gebruik van de haven.
De belanghebbende betwist de heffing van havengeld, omdat hij van mening is dat hem geen veilige en fatsoenlijke ligplaats met voldoende diepgang is geboden. Het Gerechtshof Arnhem heeft echter geoordeeld dat de belanghebbende wel degelijk gebruik heeft gemaakt van de haven en dat hij een ligplaats heeft kunnen nemen, ondanks de ongunstige omstandigheden. Het Hof stelt vast dat de heffing van havengeld is gebaseerd op de Verordening Scheepvaartrechten 1997 van de gemeente Tiel, waarin is bepaald dat havengeld wordt geheven voor het gebruik van de haven ten behoeve van een vaartuig voor het nemen van ligplaats.
Het Hof concludeert dat de Ambtenaar terecht havengeld heeft geheven, omdat de belanghebbende aan de voorwaarden voor het belastbare feit heeft voldaan. De omstandigheid dat het nemen van de ligplaats niet vlekkeloos verliep, doet niets af aan de verschuldigdheid van het havengeld. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2002 door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van griffier mr. L.A. Aalbersberg.