ECLI:NL:GHARL:2025:817

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.346.803/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in echtscheidingszaak met betrekking tot de verdeling van de woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft verzocht om een voorlopige voorziening die de man verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan haar. De vrouw en de man zijn in 2004 in Marokko getrouwd en hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. De echtscheidingsbeschikking is op 11 juli 2024 gegeven en op 5 november 2024 ingeschreven. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de nevenvoorzieningen die in de echtscheidingsbeschikking zijn getroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat zonder de medewerking van de man de beschikking van de rechtbank niet kan worden uitgevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de gevraagde voorziening, waarbij de beschikking van het hof in de plaats treedt van de medewerking van de man indien hij deze niet verleent. De beslissing van het hof is genomen op basis van artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen tijdens een aanhangig geding. Het hof heeft de vrouw in haar verzoek ontvangen en de man in zijn verweer niet in het gelijk gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.803-02
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 557189 en 560701)
beschikking van 18 februari 2025 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.C. Griffioen-Wennekes,
en
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.W.P. Mei.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, ingekomen op 5 december 2024;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Griffioen-Wennekes van 23 januari 2025 met producties;
- een brief van mr. Mei van 24 januari 2025 met een productie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn [in] 2004 in [plaats1] (Marokko) met elkaar getrouwd.
Partijen hebben beiden de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.2
De echtscheidingsbeschikking van 11 juli 2024 is op 5 november 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente] .
2.3
De man heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen de in de echtscheidingbeschikking getroffen nevenvoorzieningen.
2.4
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – bepaald:
“4.5. gelast de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning aan de
[adres] in [woonplaats1] als volgt:
4.5.1.
de woning zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een nog te taxeren
waarde, onder de ontbindende voorwaarden dat de vrouw binnen drie maanden na
datum taxatierapport aan de man aantoont dat zij in staat is de woning over te nemen
en hem te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning
verbonden hypothecaire geldlening;
4.5.2.
de woning dient uiterlijk binnen vier weken na vandaag getaxeerd te zijn
door een door partijen nog aan te wijzen makelaar. Ten behoeve van de aanwijzing
van de makelaar die de woning bindend zal taxeren, zal de vrouw binnen een termijn
van één week na heden drie NVM-makelaars voorstellen aan de man, die er op zijn
beurt binnen één week één uit zal kiezen. Partijen zullen de gekozen makelaar
vervolgens binnen een week na die keuze gezamenlijk een opdracht tot taxatie
geven. Beide partijen behoren hun medewerking aan de taxatie te verlenen en dienen
op behoorlijke wijze in de gelegenheid te worden gesteld bij de taxatie aanwezig te
zijn. Partijen dienen de kosten van de taxatie bij helfte te dragen;
4.5.3.
indien aan de hiervoor onder 4.5.1. genoemde voorwaarden wordt voldaan,
zal de man zijn aandeel in de woning overdragen aan de vrouw, onder de voorwaarde
dat hij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden
hypothecaire geldlening wordt ontslagen en dat bij een overwaarde aan hem wordt
uitgekeerd een bedrag gelijk aan de helft van de overwaarde van de woning (de
taxatiewaarde minus de hypothecaire leningen rekening houdend met de aflossing
vanwege de afkoop van de [naam1] polis). De kosten van de notariële overdracht
dienen door partijen bij helfte te worden gedragen;
4.5.4.
indien en voor zover niet aan de hiervoor onder 4.5.1. genoemde
voorwaarden wordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een
derde, waartoe partijen gezamenlijk een verkoopopdracht zullen verstrekken aan de
hiervoor bedoelde makelaar. Bij verkoop en levering van de woning dient uit de
verkoopopbrengst de op de woning rustende hypothecaire geldlening te worden
afgelost en dienen de kosten verbonden aan de verkoop te worden voldaan. Partijen
zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende opbrengst”
en:
“4.6.1 bepaalt dat de [naam1] polis wordt beëindigd ten tijde van de overname van het aandeel van de man in de woning door de vrouw, dan wel ten tijde van de verkoop en levering van de woning aan een derde, waarbij de opgebouwde waarde in deze polis wordt aangewend als aflossing op de hypotheekschuld.”

3.De omvang van het geschil

In geschil is het verzoek van de vrouw om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt het hof te bepalen dat de man binnen twee weken na een door het hof te geven beslissing op het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, zijn medewerking dient te verlenen aan de notariële levering van de woning aan haar en de daarvoor te verlenen toestemming voor het opstellen van de akte van levering en andere vereiste documenten en
dat, indien de man zijn toestemming en medewerking niet verleent, de door het hof
te geven beschikking in de plaats zal treden van de vereiste wilsverklaring, medewerking en
handtekening van de man op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW.
De man voert verweer.

4.De beoordeling van het verzoek

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 Brussel II-ter rechtsmacht in de echtscheidingszaak, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in de bestreden beschikking.
Op grond van artikel 4 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter in dit geval ook rechtsmacht in deze voorlopige voorzieningen.
De rechtbank heeft het Nederlands recht toegepast. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
4.2
Op grond van artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. De verzoeker moet belang hebben bij het verzoek in die zin dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Deze bepaling is ook van toepassing in een verzoekschriftprocedure (zie ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.3
Het hof is van oordeel dat de door de vrouw verzochte voorlopige voorziening naar haar aard spoedeisend is en voldoende samenhang vertoont met het verzoek in de bodemprocedure zodat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
4.4
Het hof zal het verzoek van de vrouw om een voorlopige voorziening te treffen in zoverre toewijzen dat indien de man, binnen twee weken na heden, zijn toestemming en medewerking aan het verlenen van de notariële akte niet heeft verleend, de door het hof te geven beschikking daarvoor in de plaats zal treden. De redenen voor deze beslissing zijn de volgende. De vrouw beschikt al over een titel op grond waarvan de beschikking moet worden nagekomen, namelijk de beschikking van de rechtbank zelf. De vrouw heeft in zoverre geen belang bij een veroordeling tot nakoming. De vrouw heeft wel een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening die in de plaats treedt van de medewerking van de man aan de notariële levering van de woning: van haar kan niet worden gevergd dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht. Zonder de medewerking van de man kan de beschikking van de rechtbank wat betreft de verdeling van de woning niet ten uitvoer worden gelegd. Uit wat nu voorligt blijkt voldoende dat de onderdelen 4.5.1 en 4.5. van het door de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking bepaalde “stappenplan” voor de wijze van verdeling van de woning zijn gevolgd. De vrouw heeft de man tijdig op 29 augustus 2024 bevestigd dat zij zijn aandeel in de woning kan overnemen, dat hij zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en dat de helft van de overwaarde van de woning aan hem wordt uitgekeerd. Het hof overweegt dat de man inmiddels voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning. Het is niet in discussie dat hij dat niet heeft gedaan. Ook heeft hij geen schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad verzocht, om zo te bewerkstellingen dat hij de echtscheidingsbeschikking op dit punt nog niet hoefde na te leven zo lang het hoger beroep nog loopt. Wat de man in deze procedure naar voren brengt als zijn belang om niet mee te hoeven werken aan de levering weegt niet op tegen het belang van de vrouw om uit de onverdeeldheid met de man te geraken. Het uitgangspunt van de wetgever is dat niemand kan worden gehouden om in een onverdeeldheid te blijven. Dat de taxatie van de woning, zoals de man stelt, buiten hem om is gegaan en dat een nieuwe taxatie dient plaats te vinden, is tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende komen vast te staan. Zo heeft de man op 6 augustus 2024 per e-mail het volgende aan de taxateur laten weten:
“Dear [naam2] ,
I will trust you with the valuation, please send me the adjusted agreement to sign and please bill me half the cost.”
Daarbij overweegt het hof dat indien in hoger beroep alsnog zou blijken dat het stappenplan voor de wijze van verdeling niet juist is gevolgd, de eventuele financiële gevolgen daarvan tot uiting zullen komen in de uiteindelijke afrekening tussen partijen.
Verder stelt dat de man dat hij verwacht dat hij financieel nadeel zal leiden door de wijze waarop de [naam1] polis tussen partijen is verdeeld en dat daarmee onduidelijk is of de vrouw de woning kan financieren. Het hof overweegt dat ook hier geldt dat indien de man in hoger beroep alsnog gelijk krijgt op de door hem aangevoerde punten, dat mogelijk zal leiden tot een andere financiële afrekening tussen partijen. Dit is echter onvoldoende zwaarwegend om van de vrouw te verlangen dat de tussen partijen bestaande onverdeeldheid nog langer blijft voortbestaan.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw tot het treffen van een voorlopige voorziening toe als volgt;
bepaalt bij wege van voorlopige voorziening, voor de duur van het geding;
dat indien de man hetgeen de rechtbank bij beschikking van 11 juli 2024 onder 4.5.3 heeft beslist
uiterlijk 4 maart 2025niet is nagekomen, de onderhavige beschikking in de plaats treedt van die delen van de notariële akte tot levering van de woning aan de vrouw en andere vereiste documenten waarvoor de medewerking van de man noodzakelijk is; en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, M.H.F. van Vugt en K. Hermsen en is op 18 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.