In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft verzocht om een voorlopige voorziening die de man verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan haar. De vrouw en de man zijn in 2004 in Marokko getrouwd en hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. De echtscheidingsbeschikking is op 11 juli 2024 gegeven en op 5 november 2024 ingeschreven. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de nevenvoorzieningen die in de echtscheidingsbeschikking zijn getroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat zonder de medewerking van de man de beschikking van de rechtbank niet kan worden uitgevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de gevraagde voorziening, waarbij de beschikking van het hof in de plaats treedt van de medewerking van de man indien hij deze niet verleent. De beslissing van het hof is genomen op basis van artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen tijdens een aanhangig geding. Het hof heeft de vrouw in haar verzoek ontvangen en de man in zijn verweer niet in het gelijk gesteld.