ECLI:NL:GHARL:2025:776

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
21-000941-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor witwassen van grote geldbedragen en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor witwassen van grote geldbedragen en verboden wapenbezit. Het hof heeft de procesafspraken tussen de verdediging en het openbaar ministerie gevolgd en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 20.000,-. De rechtbank had de verdachte eerder tot een gevangenisstraf van 24 maanden veroordeeld, maar het hof heeft de strafoplegging aangepast. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk bedrag en het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat ernstige gevolgen heeft voor de openbare orde en veiligheid. Het hof heeft de procesafspraken beoordeeld en vastgesteld dat deze in overeenstemming zijn met de geldende wettelijke bepalingen. De verdachte heeft vrijwillig ingestemd met de afspraken en was zich bewust van de rechtsgevolgen. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsgang en de waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000941-21
Uitspraak d.d.: 14 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2021 met parketnummer 18-850006-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
nu verblijvend in de penitentiaire inrichting [plaats] , [locatie]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van de verdachte conform de tussen de verdediging en het openbaar ministerie gedurende de procedure in hoger beroep gemaakte procesafspraken. Deze afspraken houden – kort gezegd - in een bewezenverklaring van de feiten conform het vonnis waarvan beroep en veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest en overleveringsdetentie en het betalen van een geldboete ter hoogte van € 20.000,-. Verder kunnen de door de rechtbank genomen beslissingen met betrekking tot het beslag worden gevolgd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.C.J. Teurlings, naar voren is gebracht. Zij hebben zich, in lijn met de hierna te bespreken procesafspraken, aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 11 februari 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de hem onder 1 (witwassen) en 2 (voorhanden hebben van een wapen en munitie) tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank bij het vonnis waarvan beroep de inbeslaggenomen gelden verbeurd verklaard, het inbeslaggenomen wapen, de patronen en het magazijn/houder onttrokken aan het verkeer en van de Rolex de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Het hof verenigt zich daarmee. De bewezenverklaring wordt gedekt door de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt vast dat, in het geval het hof navolging geeft aan de in verband met de in hoger beroep tussen het openbaar ministerie en de namens verdachte gemaakte procesafspraken, geen bewijsverweren door de verdediging zullen worden gevoerd. Zoals uit het hiernavolgende zal blijken, is deze situatie hier van toepassing.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep met overneming van de gronden dan ook bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de motivering daarvan. Dit betekent dat het vonnis waarvan beroep ook ten aanzien van het beslag wordt bevestigd.
Ten aanzien van de strafoplegging komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. Het vonnis zal ten aanzien van de strafoplegging dan ook worden vernietigd en in zoverre zal opnieuw recht worden gedaan, met aanvulling van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Procesafspraken

Deze strafzaak kenmerkt zich doordat de verdediging en het openbaar ministerie ten behoeve van de ter terechtzitting in hoger beroep onderling tot een overeenkomst met zogeheten procesafspraken zijn gekomen. Daarin is ook een voorstel tot afdoening van de zaak opgenomen. Deze procesafspraken zijn opgenomen in een overeenkomst gedateerd op 11 september 2024, die zij voorafgaand aan de inhoudelijke zitting in hoger beroep, voorzien van de handtekeningen van zowel de zaaks advocaat-generaal als die van verdachte en zijn raadsman, hebben overgelegd aan het hof.
De voornoemde overeenkomst en het afdoeningsvoorstel houden in dat:
  • het openbaar ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten 1 en 2 conform de bewezenverklaring van de rechtbank Noord-Nederland in het vonnis waarvan beroep;
  • het openbaar ministerie een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden zal vorderen, met aftrek van de tijd welke de verdachte in deze zaak reeds in voorarrest en overleveringsdetentie heeft doorgebracht, alsmede een geldboete ter hoogte van € 20.000,-, te vervangen door 135 dagen hechtenis;
  • de verdediging afziet van het indienen van nadere onderzoekswensen, onder het voorbehoud dat het hof de procesafspraken zal volgen;
  • door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd onder het voorbehoud dat het hof de procesafspraken zal volgen;
  • door de verdediging geen verweren zullen worden gevoerd tegen de verbeurdverklaring van de geldbedragen en de bewaring van de Rolex, waardoor de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van het beslag kunnen worden gevolgd. Een en ander onder het voorbehoud dat het hof de procesafspraken zal volgen;
  • verdachte de op te leggen geldboete van € 20.000,- zal voldoen en afziet van draagkrachtverweren of (het hof begrijpt: beroepen op betalings)-regelingen;
  • verdachte toestemming geeft de procesafspraken te delen met het CJIB;
  • door de verdediging en het openbaar ministerie geen beroep in cassatie wordt ingesteld indien het hof komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging en het openbaar ministerie gemaakte afspraken.
De overwegingen die, zo blijkt uit de overeenkomst, aan het maken van procesafspraken ten grondslag liggen, betreffen het tijdsverloop sinds het ingestelde appel op 23 februari 2021, het in mindering op de gevangenisstraf brengen van de in deze zaak ook ondergane overleveringsdetentie en de recent in een andere strafzaak van verdachte gemaakte procesafspraken waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. In die zaak, met parketnummer 18-017926-23, heeft de rechtbank Noord-Nederland in verband met een soortgelijke verdenking beslist conform het voorgestelde afdoeningsvoorstel inhoudende een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar en een geldboete van € 100.000,-. In het verlengde van het voornoemde tijdsverloop in hoger beroep is door partijen ter terechtzitting de wens uitgesproken op korte termijn – mede door het achterwege laten van nadere onderzoekswensen – tot een definitieve afdoening van de zaak te komen.
Zoals hiervoor reeds vermeld heeft de advocaat-generaal ter zitting van het hof conform de procesafspraken gerekwireerd. De raadsman heeft conform de procesafspraken gepleit.

Beoordeling van de procesafspraken door het hof

Het hof heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de onderhavige zaak af te doen conform de tussen de verdediging en het openbaar ministerie gemaakte procesafspraken. Bij deze beoordeling zijn voor het hof de uitgangspunten, zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, leidend geweest.
Het hof stelt uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.C.J. Teurlings. Verdachte is ook samen met zijn raadsman verschenen op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2025, alwaar de inhoud van het afdoeningsvoorstel is besproken.
Het hof heeft ter zitting benadrukt dat het hof geen partij is bij de overeenkomst en dat het hof daaraan ook niet gebonden is. Het hof houdt immers een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, met name de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal, de raadsman en verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep allen bevestigd achter het voorstel te staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij het opstellen van het voorstel betrokken is geweest en ten tijde van het opstellen van de overeenkomst rechtsbijstand heeft gehad van zijn raadsman. Daarnaast heeft hij dit voorstel met zijn raadsman besproken. De inhoud van die afspraken zijn voor hem duidelijk.
Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als het hof het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en hij accepteert de op te leggen straf zoals deze is voorgesteld. Verdachte is verder ter terechtzitting erop gewezen dat in de procesafspraken is opgenomen ‘dat geen cassatie zal worden ingesteld’, maar die omstandigheid niet meebrengt dat ook al daadwerkelijk afstand is gedaan van het instellen van dat rechtsmiddel.
In deze zaak zijn er geen slachtoffers of benadeelde partijen.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, bijgestaan door een raadsman en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet geen afbreuk aan het aan de verdachte op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) toekomende recht op een eerlijk proces. Het hof ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag, te weten € 206.925,- en 1.578.900 Deense Kronen (destijds ongeveer € 210.000,-). Witwassen is in zijn algemeenheid een strafbaar feit dat een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie. Het heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel economisch verkeer en op de openbare orde. Bovendien heeft witwassen tot gevolg dat criminele activiteiten financieel lonen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt grote risico’s met zich mee voor de veiligheid van personen en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De enorme hoeveelheid aangetroffen geld en het in de woning van verdachte aangetroffen vuurwapen vormen een aanwijzing dat verdachte niet terugdeinst voor criminaliteit.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten heeft het hof verder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit volgt dat voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie in beginsel al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meerdere maanden kan worden opgelegd.
Gelet op de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering is de door het hof vervolgens te beantwoorden vraag of het afdoeningsvoorstel voor wat betreft de op te leggen straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die is gebleken uit de processtukken en het verhandelde ter zitting van het hof.
Het hof heeft in dat kader acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, waaronder het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 20 december 2024. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit weegt het hof in strafverzwarende zin mee.
In strafmatigende zin houdt het hof aan de andere kant ook rekening met de omstandigheid dat bij de behandeling van de zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met bijna twee jaar is overschreden.
Nu het hof van oordeel is dat de procesafspraken zoals die zijn overeengekomen tussen de verdediging en het openbaar ministerie, in overeenstemming zijn met het door de Hoge Raad geschetste kader [1] en met artikel 6 EVRM, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest en de in overleveringsdetentie doorgebrachte tijd, en daarnaast een geldboete ter hoogte van € 20.000,-, te vervangen door 135 dagen hechtenis, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest – waaronder begrepen de overleveringsdetentie voor de duur van 31 dagen – is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeeltde verdachte tot een
geldboetevan
€ 20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Dijkman, griffier,
en op 14 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252.