ECLI:NL:GHARL:2025:7390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
200.346.948/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen exploitant van een woonzorgonderneming en franchisegever over tekortkomingen in ondersteuning en begeleiding bij financiële zorgadministratie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een exploitant van een woonzorgonderneming, aangeduid als [appellant], en haar franchisegever, [geïntimeerde]. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] tekortgeschoten is in haar verplichtingen om [appellant] te ondersteunen en te begeleiden bij de financiële zorgadministratie, met name in het aanvragen van kwaliteitstoeslagen voor de jaren 2019 en 2020. [appellant] stelt dat zij recht heeft op een bedrag van € 42.882,43 aan kwaliteitstoeslagen die [geïntimeerde] niet tijdig heeft aangevraagd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en die van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen. Het hof oordeelt dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet tekort is geschoten in haar verplichtingen, omdat de kwaliteitstoeslagen automatisch aan de budgethouders zijn toegekend en geen aanvraag door [geïntimeerde] nodig was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.346.948/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, 188577
arrest van 18 november 2025
in de zaak van
[appellant] ,
handelend onder de naam [naam1],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. I.J. Woltman te Leeuwarden,
tegen
Fidesta B.V.,
die is gevestigd in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard te Hilversum.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord- Nederland, zittingsplaats Leeuwarden van 8 mei 2024 [1] , dat is hersteld bij vonnis van 12 juni 2024 (hierna tezamen: het vonnis). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep,
• de memorie van grieven,
• de memorie van antwoord,
• de akte overlegging producties van de zijde van [geïntimeerde] van 25 september 2025,
• de akte uitlating en overlegging producties van de zijde van [appellant] van 26 september 2025,
• de akte uitlating producties van de zijde van [geïntimeerde] van 29 september 2025,
• het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 9 oktober 2025 is gehouden.
1.2
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
[appellant] , die met haar echtgenoot een woonzorgonderneming exploiteert, heeft een franchiseovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is als franchisegever op basis van deze overeenkomst onder meer gehouden [appellant] als franchisenemer te ondersteunen, te begeleiden en te coachen. [appellant] is van mening dat [geïntimeerde] daarin is tekortgeschoten, in het bijzonder voor wat betreft het verzorgen van de financiële zorgadministratie. [appellant] meent dat zij een vordering van € 42.882,43 op [geïntimeerde] heeft vanwege kwaliteitstoeslagen over de jaren 2019 en 2020 die [geïntimeerde] heeft nagelaten (tijdig) bij het Zorgkantoor aan te vragen. Zij wenst het gevorderde bedrag te verrekenen met dat wat [geïntimeerde] nog van haar te vorderen heeft.
2.2
[appellant] heeft in conventie bij de rechtbank gevorderd primair te verklaren voor recht dat de vordering van [appellant] van € 42.882,43 ter zake van de kwaliteitstoeslagen 2019 en 2020 is verrekend met de vordering van [geïntimeerde] inzake de franchise fee 2021, de indexering fee 2021 en de franchise fee 2022 ten bedrage van € 24.559,53 en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 18.322,90 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2022. Subsidiair heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 42.882,43 met rente.
2.3
[geïntimeerde] heeft in reconventie bij de rechtbank gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van de franchisefee over 2021 van in totaal € 18.000,- , een indexering van € 2.779,- en een franchisefee over 2022 van € 6.000,-, vermeerderd met (handels)rente.
2.4
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en die van [geïntimeerde] voor een belangrijk deel toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis niet slaagt. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld. De achtergrond van dit geschil wordt gevormd door de volgende feiten. [2]
De feiten
3.2
[geïntimeerde] voert haar onderneming door als franchisegever diverse diensten en ondersteuning aan te bieden aan haar franchisenemers die woonzorgondernemingen exploiteren voor met name hulp- en zorgbehoevende ouderen.
3.3
[appellant] en [geïntimeerde] hebben op 27 september 2018 een franchiseovereenkomst gesloten voor bepaalde tijd, te weten van 1 november 2018 tot 1 november 2025. [appellant] exploiteert op basis van de franchiseformule samen met haar partner [naam13] een kleinschalig wooninitiatief in de ouderenzorg in [woonplaats3] . Zij doet dit vanuit haar eenmanszaak met de handelsnaam [naam1] (hierna: [naam1] ).
3.4
In de franchiseovereenkomst is het volgende opgenomen:
1. FRANCHISEFORMULE, DIENSTEN FRANCHISEGEVER
(…)
1.2
De [geïntimeerde] franchiseformule vertegenwoordigt wezenlijke en bepaalde kennis op het gebied van de zorgmarkt voor cliënten met een indicatie voor extramurale zorg, dagbesteding als omschreven in het franchisehandboek [geïntimeerde] en wordt in ieder geval gekenmerkt door:
a. het voeren van de handelsnaam, het woord- en beeldmerk " en daaraan verbonden
huisstijlelementen;
(…)
c. de opleiding, training van franchisenemer en zijn gekwalificeerd personeel;
d. de coaching en begeleiding van franchisenemer op het gebied van bedrijfsvoering en zorg;
e. het gebruik van ontwikkelde en te ontwikkelen werkmethoden, instrumenten en bepaalde
kennis door de franchisenemer gericht op een optimale zorg en service aan cliënten;
f. het gebruik kunnen maken van collectieve inkoop afspraken met keten-partners en
toeleveranciers; (…)
g. het centraal kunnen verzorgen van de financiële zorgadministratie en ICT;
(…)
1.3Franchisegever draagt zorg voor de formuleontwikkeling en het formulebeheer en de noodzakelijke ondersteuning, begeleiding en coaching van franchisenemers en dienstverlening zoals die staat beschreven in artikel 1.2 van deze overeenkomst en in het franchisehandboek [geïntimeerde] , dat onlosmakelijk deel uitmaakt van de franchiseovereenkomst. (…)
15. AUTOMATISERING, ADMINISTRATIE, ICT
15.1
Franchisenemer is primair verantwoordelijk voor zijn eigen financiële administratie, maar zal worden ondersteund en ontzorgd door franchisegever op het gebied van zorgadministratie en ICT. Franchisenemer is gehouden zijn boekhouding en administratie in te richten en benodigde gegevens ten behoeve van bedrijfsvergelijking te verstrekken overeenkomstig de richtlijnen van het franchisehandboek [geïntimeerde] .’
Op basis van de franchiseovereenkomst diende [appellant] een franchise fee aan [geïntimeerde] af te dragen, berekend aan de hand van de omzet van [appellant] . Voor 2020 en 2021 bedroeg deze fee € 72.000,- per jaar (€ 6.000,- per maand).
3.5
In het - in de franchiseovereenkomst genoemde - franchisehandboek van [geïntimeerde] , hoofdstuk één staat:
‘Service en diensten die [geïntimeerde] als franchisegever biedt zijn o.a.:
• Contacten met Zorgkantoor, SVB[Sociale Verzekeringsbank, toevoeging hof]
, Begeleiding bij PGB aanvragen, aanvragen CIZ[Centrum Indicatiestelling Zorg, toevoeging hof]
• Het opstellen van zorgcontracten, zorgbeschrijvingen en zorgplannen.’
(…)
In hoofdstuk drie van het franchisehandboek staat:

Franchisegever (…)
-De franchisegever is contactpersoon voor de zorgverzekeraars, gemeentes en Zorgkantoren (ketenpartners) als het gaat om zorginhoudelijke/financiële vraagstukken rondom een cliënt. Relevante informatie deelt de franchisegever met de franchisenemer en de cliënt/diens vertegenwoordiger.
-De ketenpartners geven er de voorkeur aan om voor [geïntimeerde] met 1 contactpersoon te werken. Zo kunnen de processen sneller en efficiënter worden doorlopen. Om die reden is het niet toegestaan om als franchisenemer zelf contact op te nemen met de ketenpartners.’
3.6
Op 12 oktober 2018 is in de Staatcourant gepubliceerd
‘de regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 oktober 2018, houdende wijziging van de Regeling langdurige zorg in verband met een verhoging van het pgb in 2019 voor verzekerden die wonen in een kleinschalig wooninitiatief (…)’.
De toelichting hierop vermeldt:
‘Met ingang van 2017 geldt het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg. Dit kwaliteitskader gaat over de zorg en ondersteuning die geboden wordt aan groepen WLZ-cliënten met een zorgprofiel – VV 4 t/m 10. (…) Om pgb-wooninitiatieven in de VV-sector[Verpleging en Verzorging, toevoeging hof]
in staat te stellen te voldoen aan de in het kwaliteitskader gestelde eisen, ontvangen pgb-houders die wonen in een wooninitiatief en in aanmerking komen voor een wooninitiatieven-toeslag, in 2019 een ophoging van het budget. (…) Het wooninitiatief kan deze extra middelen declareren.
(…)
Om die reden krijgen budgethouders die wonen in een kleinschalig wooninitiatief en geïndiceerd zijn voor een zorgprofiel in de sector Verpleging en Verzorging voor de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een verhoging van € 4.000,-. Hiermee kunnen door de budgethouder betalingen worden verrichten aan het kleinschalig wooninitiatief, die moeten voldoen aan de vereisten van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg.’
3.7
Het in de toelichting genoemde bedrag van € 4.000,- per budgethouder van een persoonsgebonden budget (pgb) is met ingang van het jaar 2020 verhoogd naar € 4.073,-. Deze bedragen worden hierna verder aangeduid als ‘kwaliteitstoeslagen’.
3.8
Uit hoofde van de Wet Langdurige Zorg (hierna: WLZ) is het Zorgkantoor belast met de verstrekking van de kwaliteitstoeslagen. Het Zorgkantoor werkt verder met zogenaamde vergoedingslijsten. In deze lijsten wordt voor de budgethouders jaarlijks een overzicht gegeven met onderwerpen waarbij staat of, en zo ja onder welke voorwaarden, die vanuit het pgb vergoed worden. De vergoedingslijst 2019 en 2020 vermeldt als voorwaarde voor het verkrijgen van een vergoeding voor ‘
Toeslag kwaliteit V&V’:
‘Wanneer de budgethouder verblijft in een wooninitiatief met een zorgprofiel VV4-VV10 en daarvoor de wooninitiatief toeslag ontvangt.’
De vergoedingslijst 2019 vermeldt als extra informatie en/of voorbeelden:
‘De “toeslag voor kwaliteit V&V” is bedoeld voor zorgaanbieders, zodat zij uiteindelijk meer zorg en een betere kwaliteit van zorg kunnen bieden. U kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan de inzet van extra (deskundig) personeel en het bevorderen van persoonsgerichte zorg.’
3.9
In het informatiebulletin 2019 van ‘
Zorgverzekeraars Nederland’ staat:
‘5. Toeslag voor kwaliteit V&V
Woont u in een kleinschalig wooninitiatief, ontvangt u wooninitiatieven-toeslag en heeft u
een indicatie met zorgprofiel VV4 tot en met VV10? Dan krijgt u in 2019 een extra toeslag van € 4.000,-. De toeslag vindt u in de beschikking. Dit heet “Toeslag voor kwaliteit V&V”.
De “toeslag voor kwaliteit V&V” is bedoeld voor zorgaanbieders, zodat zij uiteindelijk meer
zorg en een betere kwaliteit van zorg kunnen bieden. U kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan
de inzet van extra (deskundig) personeel en het bevorderen van persoonsgerichte zorg. Dit
kunt u betalen vanuit de toeslag voor kwaliteit V&V. Hiervoor kan het nodig zijn het aantal
uren zorg in uw overeenkomst met de zorgaanbieder te verhogen, of het afgesproken tarief
aan te passen. De kwaliteitseisen waaraan de zorgaanbieder moet voldoen staan in het
Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg van het Zorginstituut.
Let op, de toeslag is tijdelijk. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
onderzoekt op welke wijze de toekenning van het kwaliteitsgeld voor zorg in een kleinschalig pgb-VV-wooninitiatief vanaf 2020 vorm zal krijgen.’
3.1
De meeste bewoners van [naam1] zijn pgb-budgethouders en komen in aanmerking voor de in rechtsoverweging 3.6 genoemde regeling.
3.11
In een e-mail van 12 april 2021 schrijft [geïntimeerde] aan [naam4] en [naam5] van het Zorgkantoor het volgende:
‘Allereest hartelijk bedankt voor de duidelijke uitleg die jullie ons 8 april jl. hebben gegeven.
Aanleiding: Het gesprek hebben wij aangevraagd omdat er van onze kant onduidelijkheden waren m.b.t. de Toeslag kwaliteit V&V. Alle huizen van [geïntimeerde] leveren lichte tot matige zorg tot ZZP 5/6[zorgzwaarteprofiel, toevoeging hof]
en bieden geen verpleeghuiszorg. (…) Daarom hebben wij in eerste instantie, ook na overleg met het Zorgkantoor in 2020, gemeend niet van deze toeslag gebruik te mogen maken. Wij konden niet aan de gestelde voorwaarden voldoen zoals omschreven in het Landelijk “kwaliteitskader Verpleeghuiszorg” plan uit 2017. Wij zijn geen verpleeghuis en hebben niet altijd een verpleegkundige en de SOG arts beschikbaar. Nu merkten wij eind vorig jaar dat de vertegenwoordigers door medewerkers van het Zorgkantoor werden gewezen op de toeslag. Ze zouden hier wel ‘recht’ op hebben omdat ze wél in een kleinschalige wooninitiatief gingen wonen en ook onze franchisenemers cq zorgondernemers, stelden ons vragen of zij niet in aanmerking komen voor de toeslag en misschien ook al in 2020? Vandaar onze afspraak via teams op donderdag 8 april jl.
[geïntimeerde] huizen wel recht op Toeslag: Dit gesprek was verhelderend. De zorgbehoefte van de cliënt staat voorop, en die bepaalt uiteindelijk of er een verbetering in kwaliteit wordt ervaren. [naam5] was duidelijk: De kleinschalige wooninitiatieven van [geïntimeerde] Zorg waar cliënten wonen met een indicatie V&V komen ook in aanmerking voor de toeslag kwaliteit V&V. [naam5] verwees in het gesprek naar een bepaalde passage in het regelement voor PGB-Wlz waarin dit zou zijn omschreven. Graag ontvangen wij deze passage.
De toeslag mag gebruikt worden om de kwaliteit te bevorderen, bijvoorbeeld voor scholing van personeel, inzetten van welzijn, extra personeel inzetten, alles wat de kwaliteit van de zorg verhoogd.Het is dus niet nodig om een verpleegkundige, huisarts of een SOG arts te koppelen aan de huizen van [geïntimeerde]. Dit omdat wij een PGB zorgaanbieder zijn en niet een gecontracteerde zorgaanbieder. (…)
Hamvraag: Met jullie uitleg en toezegging voor 2021 zijn wij erg blij, maar dit brengt meteen de vraag of wij bij nader inzien in 2020 al recht hadden op de toeslag. Jullie begrepen ons dilemma. [naam4] gaf aan dat ook het Zorgkantoor vanaf het moment van deze Toeslag in het leven is geroepen, ook zoekende is geweest welke zorgpartijen hiervoor wel of niet in aanmerking konden komen en waar ze aan moesten voldoen. Dat is nu helderder en jullie hebben ons toegezegd ook voor het jaar 2020 de toeslag aan te kunnen vragen met terugwerkende kracht. Jullie zullen daar goedkeuring aan gaan geven en het doorzetten naar de SVB om het bedrag van 2020 in één keer uit te keren aan onze [geïntimeerde] huizen. Dit is geweldig voor de vijf huizen die hiervoor in aanmerking komen, 1. [naam7] , 2. [naam8] , 3. [naam9] , 4. [naam10] en 5. [naam11 1] . Het zou recht doen aan hetgeen wat we in de [geïntimeerde] huizen de afgelopen twee jaren hebben geboden aan kwaliteitsverbeteringen.
We hebben afgesproken het volgende te gaan doen:
2021: Om voor de toeslag kwaliteit V&V in aanmerking te komen voor het jaar 2021 sturen we een wijziging zorgovereenkomst en een zorgbeschrijving voor onze cliënten naar het Zorgkantoor. Wij zullen het zorgplan ook meesturen, want wij verwijzen in de zorgbeschrijving altijd naar het zorgplan. Dit is reeds in gang gezet. Wij zorgen voor een uitleg aan de vertegenwoordigers over deze toeslag. Wij zullen in het zorgplan voor 2021 nog nadrukkelijker aangegeven hoe we de toeslag op cliëntniveau inzetten. De vertegenwoordigers van de cliënten moeten weten wat er is gedaan om de kwaliteit van zorg te verhogen voor de cliënt. De franchisenemer/ zorgondernemer legt in een gesprek met de vertegenwoordiger uit hoe de toeslag kwaliteit V&V cliënt is ingezet. Het Zorgkantoor gaat vervolgens tijdens de huisbezoeken, die eens in de drie jaar worden gehouden, controleren
hoe de toeslag kwaliteit V&V op cliëntniveau wordt ingezet.
2020: Het aanvragen van de toeslag voor het jaar 2020 doen wij door een éénmalige de uitkering aan te vragen. [geïntimeerde] zal op papier uiteenzetten wat vanuit de formule is gedaan in 2020 om de kwaliteit te bevorderen in de huizen en vragen de zorgondernemers dit nog aan te vullen met specifieke acties in hun eigen huis. Graag ontvangen wij nog een reactie hoe wij dat het beste aan kunnen leveren. Kunnen wij alle 5 huizen bundelen en
jullie aanleveren of moet elk huis dit zelf aanleveren?
Graag ontvangen wij een bevestiging indien bovengenoemde juist is (…)’
Het Zorgkantoor heeft in een e-mail van 14 april 2021 bevestigd dat het in de e-mail neergelegde juist is.
In antwoord op het aanvragen van de toeslag voor 2020, schrijft het Zorgkantoor:
‘*Per budgethouder moet dit worden aangevraagd. De SVB heeft geadviseerd het formulier
bijkomende zorgkosten te gebruiken en daarbij de woontoeslag aan te vinken. Belangrijk is wel dat in de zorgovereenkomst een vinkje staat bij wooninitiatief. Het lijkt mij het handigst dat jullie het in één keer opsturen naar de SVB. Dan kunnen jullie ook het overzicht bewaken dat voor elke bewoner dit binnen is. Als dit voor 1 Juli lukt dan kan het naar de SVB, daarna moet het echt via ons omdat wij dan toestemming moeten verlenen.’
3.12
In een brief van 16 april 2021 schrijft [geïntimeerde] aan [appellant] :
‘Bij deze informeren wij jou over de Toeslag V&V. Op 8 april jl. hebben wij een gesprek aangevraagd met het Zorgkantoor, omdat er van onze kant onduidelijkheden waren m.b.t. de Toeslag kwaliteit V&V. We hebben gesproken met [naam4] en [naam5] , Zorg Inhoudelijk Medewerker. De toeslag is sinds 2019 nieuw en het Zorgkantoor was in beginsel nog zoekende waarvoor de toeslag gebruikt mocht worden. Met de kennis van toen konden wij naar ons weten niet aan de gestelde voorwaarden voldoen in onze huizen zoals omschreven in het Landelijk “kwaliteitskader Verpleeghuiszorg”. Wij zijn geen verpleeghuis en hebben niet altijd een verpleegkundige en de SOG arts beschikbaar. Zo ook besproken en besloten samen met het Zorgkantoor in 2019 dat we daar geen aanspraak op konden maken. Dat standpunt hielden wij ook aan in 2020. Maar nu merkten wij eind vorig jaar dat de vertegenwoordigers door medewerkers van het Zorgkantoor werden gewezen op de toeslag Kwaliteit V&V. Ze zouden hier bij nadere overweging wel ‘recht’ op hebben en de toekenning krijgen omdat ze wél in een kleinschalige wooninitiatief gingen wonen. Een aantal van onze franchisenemers, stelden hierover opnieuw vragen.
[geïntimeerde] huizen hebben wel recht op Toeslag: De uitkomst van het gesprek was verhelderend. [naam5] gaf aan: De kleinschalige wooninitiatieven van [geïntimeerde] Zorg waar cliënten wonen met een indicatie V&V komen ook in aanmerking voor de toeslag kwaliteit V&V. Want de toeslag mag gebruikt worden om de kwaliteit te bevorderen, in de breedste zin van het woord bijvoorbeeld voor scholing van personeel, inzetten extra personeel op welzijn, oftewel alles wat de kwaliteit van de zorg verhoogd. (…)
Let wel, [naam5] attendeerde ons erop, de zorgbehoefte van de cliënt staat voorop, en die bepaalt uiteindelijk of er een verbetering in kwaliteit wordt ervaren. De vertegenwoordigers moeten hiervoor namelijk ook akkoord geven. Als er geen kwaliteitsverbetering is ervaren, en dat blijkt tijdens de huisbezoeken door het Zorgkantoor, loop je als zorgondernemer het risico dat je het terug moet betalen. Je moet het kunnen verantwoorden naar de budgethouders toe en vastleggen in de zorgplannen. Het Zorgkantoor heeft ons aangegeven tijdens het gesprek 8 april jl. een aantal klachten van verwanten van jullie bewoners te hebben ontvangen de afgelopen jaren, zoals jullie wel bekend is. In augustus 2020 is dezelfde [naam5] bij jullie hiervoor op gesprek geweest. Wees je er dus van bewust dat voor welke client je het wel of niet met terugwerkende kracht gaat aanvragen. Het zou erg vervelend zijn als de familie aangeeft de kwaliteitsverbeteringen niet te hebben ervaren, en jullie daarom alsnog de ontvangen toeslag retour moeten betalen. (…)
Verkeerde inschatting Zorgkantoor?Bij nader inziens wellicht een verkeerde inschatting van het Zorgkantoor in 2019? Wie zal het zeggen. Zorgkantoor heeft ons tijdens het gesprek aangegeven dat het voor het Zorgkantoor in 2019 nog niet volledig helder was waarvoor de toeslag in te zetten was en uitgangspunt was het kwaliteitskader verpleeghuizen. Het is niet meer mogelijk om het budgetjaar 2019 open te breken, de pgb over 2019 is al definitief gemaakt. De budgethouders hebben al een definitieve vaststelling van het zorgkantoor ontvangen. Maar zij zijn bereid om het voor 2020 met terugwerkende kracht voor jouw huis alsnog te honoreren en de opdracht bij de SVB uit te zetten om het bedrag voor 2020 in één keer uit te keren. Dit betekent wel de nodige inspanningen van jullie en van ons. Maar de inspanningen zijn zeker de moeite waard, want dit betekent een aanzienlijk bedrag voor jouw huis, namelijk ca. € 4000,- per bewoner per jaar.
Wat te doen?Jullie moeten vanaf nu kunnen uitleggen aan de vertegenwoordigers waaruit blijkt dat er in jullie huis extra is ingezet op kwaliteit, dus waar deze toeslag voor ingezet wordt en dit correct omschrijven in het zorgplan. Ga bij jezelf na wat ernaast het gebodene door [geïntimeerde] ook door jullie zelf is gerealiseerd om de kwaliteit te verbeteren.
Het Zorgkantoor gaat tijdens de huisbezoeken, die eens in de drie jaar worden gehouden, controleren hoe de toeslag kwaliteit V&V op cliëntniveau wordt ingezet. Wij zullen jullie uiteraard hierbij helpen en begeleiden in het omschrijven hoe je toeslag kunt verantwoorden in de zorgplannen.’
3.13
Over het jaar 2019 kon geen aanspraak meer worden gemaakt op de kwaliteitstoeslag. Over het jaar 2020 is met terugwerkende kracht de kwaliteitstoeslag alsnog uitgekeerd zoals dat tussen [geïntimeerde] en het Zorgkantoor is afgesproken (vergelijk rechtsoverweging 3.11.). [appellant] heeft alsnog een deel van de kwaliteitstoeslag over 2020 ontvangen.
Toewijsbaarheid van de vordering van [appellant] in hoger beroep?
3.14
[appellant] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst dan wel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en gehouden is de daardoor ontstane schade te vergoeden. Zij heeft met haar hoger beroep de toewijsbaarheid van haar vordering opnieuw aan de orde gesteld. Haar grieven richten zich samengevat weergegeven tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onvoldoende heeft gesteld om schade aan haar zijde aannemelijk te maken. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep opnieuw betwist dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) of onrechtmatig handelen van haar zijde en aangevoerd dat zij daarom niet gehouden is tot vergoeding van enige schade. Het hof zal uit proceseconomische overwegingen allereerst ingaan op de door de rechtbank niet beoordeelde maar in hoger beroep niet prijsgegeven stellingen van partijen aangaande het antwoord op de vraag of sprake is van wanprestatie of onrechtmatige daad. De beantwoording van die vragen gaat immers vooraf aan beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] schadeplichtig is.
Wanprestatie of onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] ?
3.15
[appellant] verwijt [geïntimeerde] dat zij niet tijdig de kwaliteitstoeslagen voor 2019 en 2020 bij het Zorgkantoor heeft aangevraagd, terwijl [geïntimeerde] wist dan wel behoorde te weten dat [appellant] al per 2019 recht had op de kwaliteitstoeslagen en dit voor [appellant] had moeten aanvragen en declareren. Zij heeft daarvoor het volgende gesteld.
[geïntimeerde] is gehouden op basis van een full-franchiseconcept haar als franchisenemer te ontzorgen op het gebied van de financiële zorgadministratie, zodat zij als franchisenemer zich volledig op het verlenen van zorg kan richten. Op basis van de franchiseovereenkomst was het [appellant] niet toegestaan contact op te nemen met het Zorgkantoor. [appellant] wijst op de verplichtingen die voor [geïntimeerde] voortvloeien uit bepalingen van de franchiseovereenkomst en het franchisehandboek (vergelijk rechtsoverweging 3.4 en 3.5). Ook wijst zij op het feit dat zij voor de diensten en ondersteuning een forse fee aan [geïntimeerde] van € 72.000,- per jaar betaalt. Los van alle concrete contractuele verplichtingen mocht zij, aldus nog steeds [appellant] , dan ook redelijkerwijs verwachten dat zij voor dit bedrag een goede ondersteuning kreeg van [geïntimeerde] , ook op gebied van de financiële zorgadministratie. In de praktijk gaat het vanaf 2021 - toen [geïntimeerde] voor het eerst de kwaliteitstoeslagen voor [appellant] aanvroeg - ook daadwerkelijk zo dat [geïntimeerde] via de zorgovereenkomsten de aanvraag van de toeslagen regelt, en niet [appellant] . De verplichting staat hiermee vast alsook dat [geïntimeerde] hierin is tekortgeschoten voor 2019 en 2020. [appellant] stelt daarbij dat [geïntimeerde] niet op de hoogte was van de relevante regelgeving terwijl zij wel de verantwoordelijkheid had om wet- en regelgeving rondom de zorg bij te houden. [appellant] moest er zelf achteraan en zelfs nadat [appellant] het bestaan van de kwaliteitstoeslagen bij [geïntimeerde] had aangekaart, deed [geïntimeerde] hier vervolgens niets mee. Op grond van de publicatie in de Staatscourant van 12 oktober 2018 had [geïntimeerde] moeten weten dat de kwaliteitstoeslagen per 1 januari 2019 ook voor kleinschalige wooninitiatieven als dat van [appellant] golden. Ook door de gepubliceerde vergoedingenlijst van het Zorgkantoor voor 2019 en 2020 en de informatie van zorgverzekeraars (Informatiebulletin 2019), had [geïntimeerde] moeten weten dat de kwaliteitstoeslagen voor [appellant] gedeclareerd moesten worden. Verder heeft ook de dochter van één van de bewoners van [appellant] eind 2018 al bij de afdeling zorgadministratie van [geïntimeerde] aangeklopt met de toekenningsbeschikking waarop stond dat er recht was op de kwaliteitstoeslag voor 2019. [geïntimeerde] heeft hier evenwel niets mee gedaan. [geïntimeerde] kan zich er niet achter verschuilen dat de kwaliteitstoeslagregeling onduidelijk is of dat er sprake zou zijn van onduidelijkheid bij het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor was juist duidelijk in haar informatieverstrekking over de kwaliteitstoeslag in de toekenningsbeschikkingen en daarnaast bleek voldoende uit de Vergoedingenlijsten dat vanaf 2019 recht bestond op de toeslag. Nu [geïntimeerde] heeft nagelaten tijdig de kwaliteitstoeslagen voor 2019 en 2020 aan te vragen, en de kwaliteitstoeslagen niet met terugwerkende kracht achteraf kunnen worden aangevraagd, is [geïntimeerde] onherstelbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst, dan wel heeft zij een onrechtmatige daad gepleegd door te handelen in strijd met de wettelijke plicht zoals die is vastgelegd in artikel 7:912 BW om zich als een goed franchisegever te gedragen. Als gevolg daarvan heeft [appellant] schade geleden.
3.16
Het hof gaat niet in de stellingen van [appellant] mee. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.
3.17
Wat [appellant] aan [geïntimeerde] feitelijk precies verwijt is moeilijk uit haar stellingen af te leiden. Zij heeft met zoveel woorden in de dagvaarding in eerste aanleg en in de memorie van grieven gesteld dat [geïntimeerde] de kwaliteitstoeslagen voor 2019 en 2020 niet heeft aangevraagd dan wel heeft nagelaten de kwaliteitstoeslagen te declareren. Door [geïntimeerde] is in dat verband terecht opgeworpen dat uit de franchiseovereenkomst voor [geïntimeerde] niet de verplichting voortvloeit (kwaliteits-) vergoedingen aan te vragen en declaraties in te dienen. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof bleek ook dat dit niet de werkwijze is. De cliënten van [appellant] hebben een indicatie van het CIZ met een zogeheten zorgprofiel ‘Verzorging en Verpleging’ (V&V) binnen een zorgzwaarteprofiel dat loopt van V&V 4 tot en met V&V 10. Op basis van de indicatie kent het Zorgkantoor een budget toe. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] cliënten administratief ondersteunt bij het verkrijgen van de indicatie en de omzetting daarvan in een budget. Het is uiteindelijk echter de budgethouder die de indicatie bij het CIZ aanvraagt en aan wie het budget door het Zorgkantoor wordt toegekend. De toekenningsbeschikking wordt ook aan de cliënt /budgethouder dan wel aan zijn of haar vertegenwoordiger toegestuurd. [geïntimeerde] staat daar in beginsel buiten. In het geval van de kwaliteitstoeslagen staat vast dat het Zorgkantoor deze extra verhoging van het budget vanaf 2019 automatisch aan de individuele budgethouders (als voorschot) heeft toegekend als sprake was van een zorgprofiel dat liep van V&V4 tot en met V&V10 en tevens sprake was van een ‘wooninitiatief’. Was daarvan sprake, dan werd het in de toekenningsbeschikking toegekende budget - dat na afloop van het betreffende jaar nog definitief diende te worden vastgesteld in de vaststellingsbeschikking - ‘automatisch’ opgehoogd met de kwaliteitstoeslag. Een aanvraag daarvoor was niet nodig. In deze zin kan aan [geïntimeerde] dan ook niet worden tegengeworpen dat zij heeft nagelaten de kwaliteitstoeslag aan te vragen. Uit de mondelinge behandeling bij het hof werd verder duidelijk dat [geïntimeerde] de zorgondernemer (in dit geval [appellant] ) en de individuele cliënt/budgethouder ondersteunde bij het sluiten van een zorgovereenkomst met elkaar. [geïntimeerde] vertaalde daarvoor de door het CIZ afgegeven zorgindicatie met het betreffende zorgzwaarteprofiel in de door de zorgondernemer te verlenen zorgwerkzaamheden. [geïntimeerde] gebruikte voor het opstellen van de zorgovereenkomst het format dat de SVB beschikbaar heeft gesteld voor het aangaan van zorgovereenkomsten. Nadat zij dit had ingevuld, legde zij de overeenkomst ter goedkeuring en ondertekening voor aan de cliënt/budgethouder en aan [appellant] . Onder de werkafspraken en de vergoedingsafspraken van de zorgovereenkomst staat vermeld - in de gevallen waarin [appellant] partij bij de zorgovereenkomst is - dat een vergoeding per maand wordt afgesproken, waarvoor [appellant] een vast aantal uren werkt en daarvoor een vaste vergoeding per maand verkrijgt. Op basis van deze zorgovereenkomsten werd aan [appellant] vooraf een vast maandbedrag per budgethouder uitbetaald door de SVB. Het versturen van een declaratie was daarvoor niet nodig. In deze zin kan dus ook niet aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen dat zij heeft nagelaten de kwaliteitstoeslagen te declareren.
3.18
Voor zover [appellant] heeft willen stellen dat de wanprestatie daaruit bestaat dat [geïntimeerde] ten onrechte de kwaliteitstoeslagen niet heeft verdisconteerd in de door haar voor [appellant] opgestelde zorgovereenkomsten (en bijbehorende zorgbeschrijvingen) voor 2019 en 2020 - bijvoorbeeld door het verhogen van het aantal uren te leveren zorg of het verhogen van het afgesproken uurtarief -, zodat [appellant] op de kwaliteitstoeslag aanspraak had kunnen maken, volgt het hof haar evenmin.
3.19
Tussen partijen is niet in geschil dat op basis van de franchiseovereenkomst [geïntimeerde] gehouden was om [appellant] te ondersteunen en te begeleiden op het gebied van de financiële zorgadministratie en dat ook deed (vergelijk ook rechtsoverweging 3.17 waar een en ander is beschreven). Dit betreft een inspanningsverplichting. Het was ook [geïntimeerde] die de contacten onderhield met het Zorgkantoor, [appellant] had die bevoegdheid op basis van de franchiseovereenkomst niet. Tussen partijen staat verder als onvoldoende weersproken vast, dat het aan [geïntimeerde] was om ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving aangaande de zorg bij te houden en voor zover aan de orde, de betekenis ervan te vertalen naar de positie van de individuele franchisenemer. Tegen deze achtergrond was het dan ook aan [geïntimeerde] om kennis te nemen van de publicatie in de Staatscourant van 12 oktober 2018 en na te gaan of de aangekondigde regeling van betekenis was voor haar franchisenemers, waaronder [appellant] . [geïntimeerde] heeft tegen deze achtergrond aangevoerd dat zij heeft geconstateerd, dat een wijziging in de ‘
Regeling langdurige zorg’had plaatsgevonden. Dat uit de publicatie in de Staatscourant duidelijk zou volgen dat de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen aanspraak konden maken op vergoedingen in de vorm van een kwaliteitstoeslag, wordt echter betwist.
3.2
[geïntimeerde] heeft daarvoor aangevoerd dat zij aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen niet voldeden aan de in de Staatscourant weergegeven vereisten van het ‘
Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg’, omdat zij geen verpleeghuizen zijn en er niet altijd een verpleegkundige of een SOG-arts (een specialist ouderengeneeskunde) in de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen beschikbaar is. Om haar twijfels hierover weg te nemen heeft [geïntimeerde] , volgens haar eigen stellingen in 2019, met het Zorgkantoor contact opgenomen. Het Zorgkantoor heeft vervolgens aan [geïntimeerde] te kennen gegeven, dat de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen inderdaad niet aan de vereisten van het
‘Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg’voldoen, zodat de woonvoorzieningen geen aanspraak konden maken op de kwaliteitstoeslag. [geïntimeerde] heeft een en ander voldoende aannemelijk gemaakt door te verwijzen naar haar e-mailbericht aan het Zorgkantoor van 12 april 2021, dat in een e-mail van 14 april 2021 door het Zorgkantoor is bevestigd en naar haar brief van 16 april 2021 aan [appellant] (vergelijk rechtsoverweging 3.11 en 3.12). Een en ander is ook niet door [appellant] weersproken. Weliswaar kan uit de e-mails van 12 april 2021 en 14 april 2021 enkel worden opgemaakt dat begin 2020 tussen [geïntimeerde] en het Zorgkantoor contact is geweest, maar uit deze e-mails valt ook op te maken dat het Zorgkantoor vanaf het moment dat de kwaliteitstoeslag in het leven is geroepen in 2019
‘ook zoekende is geweest welke zorgpartijen hiervoor wel of niet in aanmerking konden komen en waar ze aan moesten voldoen.’Op basis daarvan is - voor zover in 2019 contact tussen [geïntimeerde] en het Zorgkantoor is geweest - in ieder geval voldoende aannemelijk dat toen het antwoord van het Zorgkantoor eensluidend was aan dat van begin 2020, te weten dat de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen niet voor de kwaliteitstoeslag in aanmerking kwamen.
3.21
[geïntimeerde] heeft door in de gegeven omstandigheden - waarin de publicatie in de Staatscourant maar beperkte informatie gaf -, bij het Zorgkantoor om opheldering te vragen over de uitleg van de regeling, voldoende uitvoering gegeven aan haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst om wijzigingen in wet- en regelgeving bij te houden en [appellant] te ondersteunen op het gebied van de financiële zorgadministratie. Het Zorgkantoor was en is belast met de uitvoering van de regeling. Op de mededelingen die het Zorgkantoor als uitvoerend orgaan vervolgens gaf, heeft [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden mogen vertrouwen. Door op basis van de door het Zorgkantoor gegeven informatie de kwaliteitstoeslagen aanvankelijk niet te verdisconteren in de door haar voor [appellant] opgestelde zorgovereenkomsten voor 2019 en 2020, is [geïntimeerde] dan ook niet tekort geschoten in de nakoming van haar (inspannings-) verplichtingen uit de franchiseovereenkomst op de in rechtsoverweging 3.18 gestelde zin. Dat het Zorgkantoor de kwaliteitstoeslag als extra verhoging van het budget vanaf 2019 automatisch aan de individuele budgethouders heeft toegekend en dat het in de vergoedingslijsten 2019 en 2020 anders heeft vermeld, doet aan het voorgaande niet af. Zoals blijkt uit de reactie van het Zorgkantoor in de bevestiging van 16 april 2021 was het Zorgkantoor vanaf 2019 zoekende en heeft zij [geïntimeerde] aanvankelijk onjuist voorgelicht. Ook een verwijzing naar het Informatiebulletin 2019 van ‘Zorgverzekeraars Nederland’ maakt het voorgaande niet anders, nu daarin wordt aangeven dat de kwaliteitseisen waaraan de zorgaanbieder moet voldoen staan in ‘
het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg van het Zorginstituut’(zie rechtsoverweging 3.9). Over die kwaliteitseisen bestond nu juist onduidelijkheid bij [geïntimeerde] en klaarblijkelijk ook bij het Zorgkantoor.
3.22
Van een tekortkoming in de uitvoering van de franchiseovereenkomst aan de zijde van [geïntimeerde] is dus geen sprake. Redengevende feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen zijn onvoldoende gesteld. [geïntimeerde] heeft zich aldus – gelet op alle omstandigheden van het geval – ook als een goed franchisegever gedragen in de zin van artikel 7:912 BW. In het voorgaande ligt besloten dat van onrechtmatig handelen jegens [appellant] evenmin sprake is geweest.
3.23
Uit het voorgaande volgt dat de grondslag voor toewijzing van de vordering van [appellant] ontbreekt. Ook wanneer de grieven II en III van [appellant] zouden slagen, is [geïntimeerde] niet gehouden schadevergoeding te betalen aan [appellant] . Van toewijzing van de vordering van [appellant] kan daarom geen sprake zijn. De door haar opgebrachte grieven II en III, kunnen bij deze stand van zaken verder onbesproken blijven.
Varia; verrekening en buitengerechtelijke kosten
3.24
Nu de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen, moet ook het beroep op verrekening worden afgewezen met de bedragen die [appellant] nog aan [geïntimeerde] diende te betalen. Het door [appellant] gestelde omtrent het niet verschuldigd zijn van de handelsrente omdat verrekening terugwerkende kracht heeft tot het moment waarop partijen elkaars schuldenaar werden, gaat dan ook niet op.
3.25
[appellant] heeft verder bezwaar gemaakt tegen de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten. Zij heeft evenwel onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij niet bereid was over te gaan tot betaling van de vorderingen van [geïntimeerde] en dat de voor vergoeding in aanmerking komende werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht.
3.26
Grief IV faalt om deze redenen.
De conclusie
3.27
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.28
De kostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden van 8 mei 2024, dat is hersteld bij vonnis van 12 juni 2020;
4.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 2.175,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II, € 1.214,-)
4.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Wichers, M.A.M. Essed en W.D. de Boer, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.

Voetnoten

2.Nu het hof tot een eigen vaststelling van de feiten komt die het voor de beoordeling van het geschil relevant acht, heeft [appellant] geen belang meer bij beoordeling van grief I die zich tegen de feitenvaststelling door de rechtbank keert. Grief I wordt dan ook afgewezen.
3.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.