Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat deze zaak over?
3.Het oordeel van het hof
, Begeleiding bij PGB aanvragen, aanvragen CIZ[Centrum Indicatiestelling Zorg, toevoeging hof]
Franchisegever (…)
‘de regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 oktober 2018, houdende wijziging van de Regeling langdurige zorg in verband met een verhoging van het pgb in 2019 voor verzekerden die wonen in een kleinschalig wooninitiatief (…)’.
in staat te stellen te voldoen aan de in het kwaliteitskader gestelde eisen, ontvangen pgb-houders die wonen in een wooninitiatief en in aanmerking komen voor een wooninitiatieven-toeslag, in 2019 een ophoging van het budget. (…) Het wooninitiatief kan deze extra middelen declareren.
Toeslag kwaliteit V&V’:
Zorgverzekeraars Nederland’ staat:
en bieden geen verpleeghuiszorg. (…) Daarom hebben wij in eerste instantie, ook na overleg met het Zorgkantoor in 2020, gemeend niet van deze toeslag gebruik te mogen maken. Wij konden niet aan de gestelde voorwaarden voldoen zoals omschreven in het Landelijk “kwaliteitskader Verpleeghuiszorg” plan uit 2017. Wij zijn geen verpleeghuis en hebben niet altijd een verpleegkundige en de SOG arts beschikbaar. Nu merkten wij eind vorig jaar dat de vertegenwoordigers door medewerkers van het Zorgkantoor werden gewezen op de toeslag. Ze zouden hier wel ‘recht’ op hebben omdat ze wél in een kleinschalige wooninitiatief gingen wonen en ook onze franchisenemers cq zorgondernemers, stelden ons vragen of zij niet in aanmerking komen voor de toeslag en misschien ook al in 2020? Vandaar onze afspraak via teams op donderdag 8 april jl.
Regeling langdurige zorg’had plaatsgevonden. Dat uit de publicatie in de Staatscourant duidelijk zou volgen dat de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen aanspraak konden maken op vergoedingen in de vorm van een kwaliteitstoeslag, wordt echter betwist.
Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg’, omdat zij geen verpleeghuizen zijn en er niet altijd een verpleegkundige of een SOG-arts (een specialist ouderengeneeskunde) in de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen beschikbaar is. Om haar twijfels hierover weg te nemen heeft [geïntimeerde] , volgens haar eigen stellingen in 2019, met het Zorgkantoor contact opgenomen. Het Zorgkantoor heeft vervolgens aan [geïntimeerde] te kennen gegeven, dat de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen inderdaad niet aan de vereisten van het
‘Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg’voldoen, zodat de woonvoorzieningen geen aanspraak konden maken op de kwaliteitstoeslag. [geïntimeerde] heeft een en ander voldoende aannemelijk gemaakt door te verwijzen naar haar e-mailbericht aan het Zorgkantoor van 12 april 2021, dat in een e-mail van 14 april 2021 door het Zorgkantoor is bevestigd en naar haar brief van 16 april 2021 aan [appellant] (vergelijk rechtsoverweging 3.11 en 3.12). Een en ander is ook niet door [appellant] weersproken. Weliswaar kan uit de e-mails van 12 april 2021 en 14 april 2021 enkel worden opgemaakt dat begin 2020 tussen [geïntimeerde] en het Zorgkantoor contact is geweest, maar uit deze e-mails valt ook op te maken dat het Zorgkantoor vanaf het moment dat de kwaliteitstoeslag in het leven is geroepen in 2019
‘ook zoekende is geweest welke zorgpartijen hiervoor wel of niet in aanmerking konden komen en waar ze aan moesten voldoen.’Op basis daarvan is - voor zover in 2019 contact tussen [geïntimeerde] en het Zorgkantoor is geweest - in ieder geval voldoende aannemelijk dat toen het antwoord van het Zorgkantoor eensluidend was aan dat van begin 2020, te weten dat de [geïntimeerde] -woonvoorzieningen niet voor de kwaliteitstoeslag in aanmerking kwamen.
het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg van het Zorginstituut’(zie rechtsoverweging 3.9). Over die kwaliteitseisen bestond nu juist onduidelijkheid bij [geïntimeerde] en klaarblijkelijk ook bij het Zorgkantoor.