ECLI:NL:GHARL:2025:726

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.343.909
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in hoger beroep tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een voorlopige zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige1] was vastgesteld. De vader is het niet eens met deze regeling en verzoekt het hof om de zorgregeling te wijzigen. De moeder verzet zich tegen het hoger beroep en stelt dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoeken, omdat de bestreden beschikking een voorlopige zorgregeling bevat die niet onherroepelijk is. Het hof weegt de belangen van beide ouders en de minderjarige en komt tot de conclusie dat de zorgregeling moet worden aangepast. De voorlopige zorgregeling wordt gewijzigd, zodat [de minderjarige1] bij de vader verblijft op specifieke dagen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.909
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 573965)
beschikking van 13 februari 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.X.C. Peters,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.L. Vermeer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juli 2024, uitgesproken onder zaaknummer 573965, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 juli 2024;
- het verweerschrift met productie;
- een journaalbericht van de moeder van 3 januari 2025 met productie.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2016. [de minderjarige1] woont bij de moeder en de ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over hem.
3.2
De moeder is ook de moeder van de minderjarige [de minderjarige2] .
3.3
In het ouderschapsplan van 6 juli 2018 hebben de ouders afgesproken dat [de minderjarige1] bij de moeder woont en bij de vader is:
- in de oneven weken van vrijdagmiddag vanaf ongeveer 17.00 uur tot zondagavond 17.00 uur,
- een dag per week op dinsdag of woensdag, en
- de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
3.4
Bij beschikking van 19 december 2024 heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder ook: zorgregeling) tussen de moeder en de vader van [de minderjarige2] ten aanzien van [de minderjarige2] gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige2] bij haar vader verblijft:
- in de ene week van donderdagochtend tot maandag 17:00 uur;
- in de andere week van woensdag 17:00 uur tot vrijdag 15:00 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] .
Bij de bestreden beschikking is de zorgregeling uit het ouderschapsplan ten aanzien van de gewone schoolweken van [de minderjarige1] voorlopig – totdat de rechtbank een definitieve beslissing heeft genomen over de zorgregeling – gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige1] bij de vader is:
- in de ene week van vrijdag 14.15 uur tot dinsdag 8.15 uur en
- in de andere week van zondagavond 17.00 uur tot dinsdag 8.15 uur.
De beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de (verdere) beslissing over de definitieve zorgregeling is in afwachting van de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling aangehouden tot 15 januari 2025.
4.2
De vader is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde voorlopige zorgregeling te vernietigen en als voorlopige zorgregeling vast te stellen dat:
- de vader de zorg voor [de minderjarige1] draagt
primairde ene week van woensdag 8.30 uur tot vrijdag 19.00 uur en eenmaal per 14 dagen van woensdag 8.30 uur tot zondag 19.00 uur;
subsidiairde ene week van woensdag 19.00 tot zondag 19.00 uur, de andere week van woensdag 14.15 uit school tot vrijdag 19.00 uur (dan wel 14.15 uur uit school);
meer subsidiairde ene week woensdagavond 19.00 uur tot zaterdag 10.00 uur (dit sluit dan aan op de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige2] ) en andere week woensdagavond 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
meer meer subsidiairde ene week dinsdagavond 19.00 uur tot zondag 19.00 uur en de andere week van donderdag 14.15 uur (of 19.00 uur) tot vrijdag 19.00 uur,
althansde zorgregeling te wijzigen op een wijze die het hof juist vindt en waarbij [de minderjarige1] in elk geval in de periode van dinsdag tot zondag bij vader verblijft.
- te bepalen dat de vakantieregeling wordt gewijzigd, in die zin dat de zorgregeling ook tijdens schoolvakanties doorloopt, behoudens tijdens de zomervakantie en dat [de minderjarige1] op Tweede Paasdag en Tweede Pinksterdag verblijft bij de ouder waar hij dat weekend verblijft, met handhaving van de overige afspraken over schoolvakanties en feestdagen in het ouderschapsplan.
Daarnaast verzoekt de vader het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel die verzoeken af te wijzen en de vader te veroordelen in de proceskosten. Daarnaast vraagt de moeder het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

(Niet-)ontvankelijkheid
5.1
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken in hoger beroep. De rechtbank heeft volgens de moeder niet bepaald dat hoger beroep kan worden ingesteld tegen de bestreden beschikking, zodat op grond van artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet in hoger beroep kan worden gegaan van deze tussenbeschikking. De voorlopige regeling is bovendien met het oog op ouderschapsbemiddeling door de ouders verzocht en tijdens de ouderschapsbemiddeling kunnen nadere afspraken worden gemaakt, zodat de voorlopige regeling geen onherroepelijk karakter heeft, aldus de moeder.
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een voorlopige zorgregeling bepaald en de (verdere) beslissing over de definitieve zorgregeling in afwachting van de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling aangehouden.
In artikel 358 lid 4 Rv is - kort gezegd - bepaald dat geen afzonderlijk hoger beroep tegen een tussenbeschikking kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Dit heeft de rechtbank, anders dan de vader stelt, naar het oordeel van het hof niet ongeclausuleerd gedaan. Immers staat in de bestreden beschikking dat tegen de beschikking enkel hoger beroep kan worden ingesteld voor zover er definitief is beslist.
Voor het onderscheid tussen een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking en een tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak doorslaggevend of door middel van de beslissing in het dictum van de beschikking een eind is gemaakt omtrent enig deel van het verzochte. Daarbij is doorslaggevend of de beslissing een onherroepelijk karakter heeft, in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt (vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6910). Naar het oordeel van het hof is dit het geval bij de in het dictum van de bestreden beschikking vermelde (voorlopige) beslissing over de zorgregeling. Deze beslissing kan immers niet teruggedraaid worden voor zover het de periode vanaf de bestreden beschikking tot aan het moment dat de rechtbank een definitieve beslissing over de zorgregeling heeft genomen betreft, zodat de vader ontvankelijk is in zijn verzoeken in hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
De reguliere zorgregeling
5.4
Zoals de rechtbank heeft overwogen zijn de ouders het erover eens dat de zorgregeling uitgebreid moet worden, in die zin dat [de minderjarige1] langer bij de vader zal verblijven omdat hij dat graag wil. De ouders zijn het er echter niet over eens op welke dagen [de minderjarige1] in dat kader bij welke ouder zal zijn. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verschillende belangen van de ouders en [de minderjarige1] uitvoerig gewogen. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank daarbij terecht opgemerkt dat het onmogelijk is om met alle belangen rekening te houden, zodat beide ouders wat van hun wensen zullen moeten inleveren. De ouders dragen immers beiden de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , zodat van hen beiden kan worden verwacht dat zij indien nodig ook op dagen dat dat minder goed uitkomt zorg dragen voor [de minderjarige1] .
5.5
Hoewel het hof zich kan vinden in de gronden en het oordeel van de rechtbank zal het hof gezien hetgeen hierna wordt overwogen de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde voorlopige zorgregeling vernietigen en als voorlopige reguliere zorgregeling vaststellen dat [de minderjarige1] bij de vader is:
- de ene week van donderdag na school (of 14:15 als er geen school is) tot maandag 17:00 en
- de andere week van woensdag na school (of 14:15 als er geen school is) tot vrijdag na school (of 14:15 als er geen school is).
5.6
Het hof overweegt daartoe als volgt. Na de bestreden beschikking heeft de rechtbank de zorgregeling tussen de moeder en de vader van [de minderjarige2] ten aanzien van [de minderjarige2] gewijzigd. Beide ouders hebben laten weten daarvan uit te gaan en het belangrijk te vinden dat de zorgregelingen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] grotendeels samenlopen, zodat zij zo veel mogelijk tegelijk bij de moeder zijn. Ook het hof vindt dat in het belang van [de minderjarige1] . Bij de vast te stellen voorlopige reguliere zorgregeling is daarom in grote lijnen aangesloten bij de voor [de minderjarige2] geldende zorgregeling, zodat hij grotendeels tegelijk met [de minderjarige2] bij de moeder zal zijn.
De zorgregeling in de schoolvakanties en op de feestdagen
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouderschapsbemiddeling inmiddels is beëindigd zonder dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling en dat zij dit aan de rechtbank hebben laten weten. Gelet daarop verwacht het hof dat de rechtbank op relatief korte termijn een beslissing zal nemen over de zorgregeling in de schoolvakanties en op de feestdagen, zodat het hof geen aanleiding ziet om daar op dit moment een wijziging in aan te brengen, die een voorlopig karakter heeft.
Proceskosten
5.8
Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juli 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt voorlopig - totdat de rechtbank een definitieve beslissing heeft genomen
over de zorgregeling - de zorgregeling uit het ouderschapsplan ten aanzien van de gewone
schoolweken van [de minderjarige1] aldus dat [de minderjarige1] bij de vader verblijft:
de ene week van donderdag na school (of 14:15 als er geen school is) tot maandag 17:00 en de andere week van woensdag na school (of 14:15 als er geen school is) tot vrijdag na school (of 14:15 als er geen school is);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, S. Kuijpers en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.