In deze zaak hebben huurders hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Gelderland, dat hen verplichtte om ligplaatsen voor woonboten te ontruimen. De verhuurders, Brabantse Delta Vastgoed BV, VDDH Vastgoed BV en een derde partij, hebben de huurovereenkomsten opgezegd na een uitspraak van de ABRvS die de gemeente toestond om waterstaatkundige belangen zwaarder te laten wegen dan de belangen van de verhuurders. Huurders hebben een inzagevordering ingediend op basis van artikel 843a Rv, waarin zij verzoeken om inzage in processtukken van de verhuurders tegen de gemeente. Het hof heeft de vordering afgewezen, omdat huurders niet voldoende rechtmatig belang hebben aangetoond voor de gevraagde stukken. Het hof oordeelt dat de gevraagde documenten niet relevant zijn voor de beoordeling van het geschil tussen huurders en verhuurders, aangezien de onderliggende rechtsstrijd draait om de vraag of de verhuurders bevoegd waren om de huurovereenkomsten op te zeggen. De vordering tot inzage is afgewezen en huurders zijn veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, met een verwijzing naar de rolzitting van 25 maart 2025 voor het nemen van de memorie van grieven.