Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord.
2.De kern van de zaak
3.De feiten
Wij hebben u gevraagd om ons te bellen over uw aanvragen.
Heeft een verzekeraar aan u, of één of meer van de personen die onder de verzekering vallen, in de afgelopen 5 jaar
Nee” beantwoord.
4.De vorderingen en de beslissing van de kantonrechter
5.De beoordeling in hoger beroep
iemand anders”. Als op die vraag wordt geantwoord dat het kenteken op naam van iemand anders staat, volgt online de mededeling dat Achmea de auto niet kan verzekeren. Omdat er wel online een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen, kan het niet anders zijn dan dat [appellant] online heeft aangegeven dat het kenteken van de te verzekeren auto op zijn naam of op naam van een bij hem wonende familielid is gesteld. Dit antwoord is dan ook in strijd met de waarheid, aldus Achmea.
weinig aannemelijk is”. Niet valt echter in te zien wat [appellant] hierover nog meer kan aanvoeren dan hij heeft gedaan. Het ligt juist op de weg van Achmea om haar standpunt nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door screenshots van het online-aanvraag proces, waaruit de juistheid van haar standpunt kan blijken. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft enkel als productie 2 bij de dagvaarding een vragenlijst overgelegd waarin naast de vraag naar het weigeren van eerdere verzekeringen een vraag naar het strafrechtelijke verleden is opgenomen. De vraag naar de tenaamstelling van het kenteken wordt daar niet gesteld. Het beroep op schending van artikel 7:928 BW en op artikel 7:930 lid 5 BW mist op dit punt dus voldoende feitelijke onderbouwing en faalt dan ook in zoverre. De grieven I en II, die hierover gaan, zijn dus op zich terecht aangevoerd. Zij leiden echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis, gelet op wat hierna wordt overwogen.
Nee” geantwoord op de vraag:
Heeft een verzekeraar aan u, of één of meer van de personen die onder de verzekering vallen, in de afgelopen 5 jaar
niet terugbellen en het daardoor niet tot stand komen van een verzekering”. Hij heeft dit niet als weigering begrepen en wijst er daarbij op dat hij een laag IQ heeft. Ook meent [appellant] dat door het niet terugbellen geen sprake is geweest van aanbod en aanvaarding. Volgens hem is aan de vereisten van artikel 7:928 BW niet voldaan. Ook betwist hij de gestelde opzet tot misleiding.
Ja” te beantwoorden) was als gezegd voor [appellant] kenbaar dat Achmea deze informatie van belang achtte om de verzekering aan te gaan en tegen welke voorwaarden. Ook aan het kenbaarheidsvereiste en relevantievereiste is dus voldaan. Het vierde lid van artikel 7:928 BW bepaalt: “
De verzekeringnemer (…) kan zich er echter niet op beroepen dat de verzekeraar bepaalde feiten reeds kent of behoort te kennen indien op een daarop gerichte vraag een onjuist of onvolledig antwoord is gegeven”. Daarop strandt het beroep door [appellant] op het niet voldaan zijn aan het verschoonbaarheidsvereiste. [appellant] heeft immers een gerichte vraag van Achmea onjuist beantwoord.
Nee” beantwoord. Het hof is met Achmea van oordeel dat deze feiten geen andere conclusie toelaten dan dat [appellant] opzettelijk de vraag verkeerd heeft beantwoord om te voorkomen dat de aanvraag zou worden afgewezen, dus met het opzet tot misleiding. Hiertegenover heeft [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden ter motivering van zijn betwisting aangevoerd om tot tegenbewijslevering te worden toegelaten. Het opzet tot misleiding wordt daarom als vaststaand aangenomen. Het beroep op artikel 7: 930 lid 5 in verbinding met 7:928 BW slaagt daarom. Dat vormt op zichzelf al voldoende grond om de uitkering te weigeren en de aan derden gedane uitkering van [appellant] terug te vorderen.
In artikel 6:83 BW Aanhef en onder b. is bepaald dat het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling, wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad. Artikel 6:119 BW zegt dat de wettelijke rente verschuldigd is over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening in verzuim is geweest. Dat verzuim is ingetreden ten tijde van het ongeval. Een renteberekening over de periode 24 maart 2020 tot 4 maart 2021 leert dan dat de wettelijke rente € 79,34 is. De rente is wel degelijk gevorderd, zij het dat deze als p.m.-post in de vordering van [naam2] is opgenomen.”
De beslissing
- € 798,- aan griffierecht
- € 1.214 aan salaris van de advocaat van Achmea (1 punt in appeltarief II).