ECLI:NL:GHARL:2025:6945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
200.356.296/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschappelijke eigendommen tussen broers met betrekking tot vakantiewoning en villa

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee broers over de verdeling van gemeenschappelijke eigendommen, waaronder een vakantiewoning en een villa. In eerste aanleg heeft de rechtbank Midden-Nederland veroordelingen uitgesproken ten laste van broer 1, die in hoger beroep heeft gevraagd om schorsing van deze veroordelingen. Broer 1 stelt dat de veroordelingen zijn gebaseerd op kennelijke misslagen van de rechtbank. Het hof heeft deze vorderingen afgewezen, omdat broer 1 onvoldoende belang heeft bij toewijzing. Het hof oordeelt dat een herstelvonnis van de rechtbank de gestelde misslagen heeft opgeheven. De procedure bij de rechtbank omvatte vorderingen van broer 2 in conventie en tegenvorderingen van broer 1 in reconventie. De rechtbank heeft beslist dat de villa moet worden verkocht en dat de vakantiewoning aan broer 1 wordt toegedeeld, met een vergoeding aan broer 2. In het incident heeft broer 1 geschorst van de uitvoerbaarheid van het vonnis van de rechtbank gevraagd, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen grond is voor schorsing. De incidentele vorderingen zijn afgewezen en de zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.356.296 /01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560852)
arrest in het incident ex art. 235 en 351 Rv van 4 november 2025
in de zaak van
[appellant1]
die woont in [adres1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en die eiser is in het incident
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna:
[appellant]
advocaat: mr. P. Verkooijen te Breda
tegen
[geïntimeerde1]
die woont in [adres1]
en die verweerder is in het incident
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna:
[geïntimeerde]
advocaat: mr. D. Vellinga te Breda.

1.De procedure bij de rechtbank

Bij de rechtbank is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 4 december 2024 en 23 april 2025, zoals aangevuld bij vonnis van 13 augustus 2025, van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, (hierna: de rechtbank). [1]

2.De procedure bij het hof

2.1
Het procesverloop bij het hof blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 juni 2025, waarin is opgenomen een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad ex art. 351 Rv dan wel tot het stellen van zekerheid ex art. 235 Rv;
- de antwoordconclusie in het incident van 15 juni 2025;
- het regiegesprek met de rolraadsheer dat is gehouden op 5 augustus 2025;
- de akte in het incident ex art. 351 Rv, tevens houdende wijziging van eis van [appellant] van 12 augustus 2025;
- het bezwaar verkapte memorie van [geïntimeerde] van 12 augustus 2025;
- de afwijzing van dit bezwaar door de rolraadsheer op 12 augustus 2025;
- de antwoordakte in het incident van [geïntimeerde] van 2 september 2025.
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben de stukken daarvoor aan het hof gegeven.

3.De beoordeling in het incident

3.1
Voor zover van belang voor de beoordeling in dit incident, gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn broers. Zij zijn ieder voor de helft eigenaar van een vakantiewoning in [adres2] aan de [adres2] met bijbehorend perceel water. Partijen zijn ook ieder voor de helft eigenaar van een villa in [adres3] . De vakantiewoning en de woning in [adres3] behoorden voorheen tot het familievermogen. Partijen gebruiken de woningen recreatief.
3.2
Partijen hadden gemeenschappelijke bankrekeningen in [adres4] . Van deze rekeningen werden de kosten voor de woningen betaald. Partijen hebben in de loop van de jaren ongelijke bedragen gestort op deze gezamenlijke rekeningen.
3.3
Bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] in conventie vorderingen ingesteld die betrekking hebben op de verdeling van de vakantiewoning met bijbehorend perceel water in [adres2] en de woning in [adres3] en heeft hij gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor zijn gebruik van de woningen vanaf 1 januari 2008. In reconventie heeft [appellant] tegenvorderingen ingesteld die betrekking hebben op verdeling van de vakantiewoning met bijbehorend perceel water in [adres2] , op vergoedingen voor het gebruik van de woningen in [adres2] en [adres3] en op vergoeding en/of verrekening van de door [appellant] voorgeschoten kosten van de woningen.
3.4
In het eindvonnis van 23 april 2025, zoals aangevuld bij vonnis van
13 augustus 2025, heeft de rechtbank in conventie beslist dat de woning in [adres3] wordt verkocht aan een derde, dat partijen daaraan hun medewerking moeten verlenen en dat zij ieder voor de helft recht hebben op de opbrengst die resteert na aflossing van de hypotheek en betaling van de kosten. In reconventie heeft de rechtbank de vakantiewoning in [adres2] toegedeeld aan [appellant] tegen een waarde van € 1.025.000, waarbij is bepaald dat [appellant] de helft van de overwaarde aan [geïntimeerde] moet vergoeden. Verder is [geïntimeerde] veroordeeld te betalen:
- € 3.718,69 aan [appellant] als vergoeding voor maandelijkse kosten voor de woningen na 1 oktober 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- € 32.673,85 aan [appellant] inzake door [appellant] voorgeschoten kosten voor de woning in [adres3] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
- € 1.403,33 per maand op de gemeenschappelijke rekening van partijen, te rekenen vanaf 17 mei 2024 totdat de woning in [adres3] is verdeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De andere vorderingen van partijen zijn afgewezen en zij moeten ieder de eigen proceskosten betalen, zowel in conventie als in reconventie.
3.5
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 10 juni 2025 gedagvaard in kort geding. Op zijn vordering heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, bij vonnis van 28 juli 2025 (rolnr. 594562) [appellant] veroordeeld tot nakoming van het eindvonnis van de rechtbank van 23 april 2025 voor zover daarin is bepaald dat de vakantiewoning in [adres2] wordt toegedeeld aan [appellant] tegen een waarde van € 1.025.000, waarbij [appellant] de helft van de overwaarde aan [geïntimeerde] moet vergoeden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat indien [appellant] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, het kortgedingvonnis daarvoor in de plaats zal treden. [appellant] is veroordeeld tot betaling van de kosten van het kort geding. [2]
3.6
In het incident vordert [appellant] schorsing van de uitvoerbaarbijvoorraadverklaring van het vonnis van de rechtbank van 23 april 2025, dan wel dat daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat [geïntimeerde] zekerheid stelt voor een bedrag van € 347.150,97. [geïntimeerde] heeft de incidentele vorderingen van [appellant] bestreden en het hof gevraagd die af te wijzen.
3.7
Het hof beoordeelt de incidentele vordering in deze zaak aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven. [3] Die houden in dat uitgangspunt is dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling tenuitvoergelegd kan worden ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. De overwegingen en beslissingen van de rechtbank zijn voor het hof het uitgangspunt en de kans van slagen van het hoger beroep blijft in beginsel buiten beschouwing. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen (artikel 351 Rv) of hieraan alsnog de voorwaarde van het stellen van zekerheid verbinden (artikel 235 Rv) als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij.
3.8
Zou een beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berusten, dan kan het hof daaraan gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid bij voorraad. Van een misslag kan worden gesproken wanneer het evident is (“er geen twijfel over kan bestaan”) dat het beroepen vonnis op een vergissing berust, maar niet wanneer wellicht ook een andere beslissing mogelijk zou zijn geweest.
3.9
Ter onderbouwing van zijn incidentele vorderingen heeft [appellant] aangevoerd dat hij in eerste aanleg voldoende heeft aangetoond dat hij het leeuwendeel van de kosten van de woning in [adres3] heeft voorgeschoten en dat hij daarom een aanzienlijke (regres)vordering heeft op [geïntimeerde] De rechtbank heeft ten onrechte niet een beslissing genomen op de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van wat [appellant] meer heeft betaald dan de helft van de kosten van de woning in [adres3] . Volgens [appellant] is dit een kennelijke misslag.
3.1
Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de rechtbank bij vonnis van 13 augustus 2025 op verzoek van [appellant] het eindvonnis van 23 april 2025 aangevuld. Die aanvulling bestaat (voor zover nu relevant) uit de veroordelingen van [geïntimeerde] zoals genoemd in rechtsoverweging 3.4, tweede en derde aandachtstreepje. Daarmee is de feitelijke grondslag aan de incidentele vorderingen komen te ontvallen. Voor zover deze veroordelingen volgens [appellant] niet ver genoeg zouden gaan, kan hij daartegen in hoger beroep opkomen. Op de kans van slagen daarvan loopt het hof in het kader van dit incident niet vooruit. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet het hof onvoldoende aanleiding om een uitzondering daarop aan te nemen.
3.11
Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. [4] Tegen deze achtergrond overweegt het hof dat het aanvullend vonnis van de rechtbank van 13 augustus 2025 een einde heeft gemaakt aan de onevenwichtigheid tussen de veroordelingen van [geïntimeerde] enerzijds en [appellant] anderzijds, die volgens [appellant] tot schorsing dan wel tot verbinden van de voorwaarde van zekerheidstelling aanleiding gaf. In de thans ontstane situatie, ook na het kortgedingvonnis van 28 juli 2025, ziet het hof geen grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de tegen [appellant] uitgesproken veroordeling. Voor zover in zijn stellingen besloten ligt dat nakoming van het vonnis van de rechtbank bij hem een noodtoestand veroorzaakt, heeft [appellant] dat onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de suggestie van [appellant] dat bij [geïntimeerde] mogelijk een restitutierisico speelt. Er is dan ook geen aanleiding om aan de veroordelingen van [appellant] de voorwaarde te verbinden dat [geïntimeerde] hiervoor zekerheid dient te stellen.
3.12
De incidentele vorderingen zullen daarom worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om verder te procederen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1
wijst de vorderingen af;
4.2
bepaalt dat over de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
4.3
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 2 december 2025voor memorie van grieven;
4.4
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 november 2025.

Voetnoten

1.Al deze vonnissen zijn niet gepubliceerd.
3.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
4.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.