ECLI:NL:GHARL:2025:6661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
200.357.510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige1], [minderjarige2] en [minderjarige3]. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 15 april 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] verlengd tot 22 april 2026 en die van [minderjarige2] en [minderjarige3] tot 22 oktober 2025. De moeder van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend, met de wens dat de kinderen weer bij haar thuis zouden wonen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de machtiging in stand te houden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Het hof concludeert dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd, omdat de kinderen op dat moment niet bij de moeder konden wonen. De moeder heeft onvoldoende verbetering laten zien in haar opvoedvaardigheden en is niet in staat om de kinderen de zorg te bieden die zij nodig hebben. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de kinderrechter en legt uit dat de zorgen over de kinderen groot zijn, en dat de moeder deze zorgen niet lijkt te erkennen. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.357.510
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 589712
beschikking van 28 oktober 2025
over de uithuisplaatsing van [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3]
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont in [woonplaats1] , gemeente [plaats1]
advocaat: mr. S. Oedayrajsingh Varma
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(de GI)
die is gevestigd in Amsterdam-Zuidoost
en
[verweerder](de vader)
die woont in [woonplaats2]
en
ten aanzien van [minderjarige1]:
[naam1](de gezinshuisouders)
de wonen in [woonplaats3]
en
ten aanzien van [minderjarige2] en [minderjarige3] :
[naam2](de pleegouders)
die wonen in [woonplaats4]

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] verlengd tot 22 april 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige2] en [minderjarige3] verlengd tot 22 oktober 2025. Het hof beslist dat dit terecht was en dus zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben drie kinderen, [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] . [minderjarige1] is [in] 2012 geboren, [minderjarige2] is [in] 2018 geboren en [minderjarige3] is [in] 2020 geboren.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
2.3.
De kinderen staan onder toezicht van de GI. [minderjarige1] woont vanaf 30 januari 2024 in een gezinshuis. [minderjarige2] en [minderjarige3] wonen vanaf 8 februari 2024 in een pleeggezin.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de kinderen nog langer uit huis te mogen plaatsen.
3.2.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige1] verlengd tot 22 april 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige2] en [minderjarige3] verlengd tot 22 oktober 2025.
3.3.
Die beslissing is gegeven op 15 april 2025 en op schrift gesteld op 18 april 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moederis het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt, als gevolg waarvan de kinderen dus weer bij de moeder thuis zouden gaan wonen.
4.2.
De GIwil dat de beslissing in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift van de GI
  • de overige stukken
4.4.
[minderjarige1] heeft op 22 september 2025 gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. Zij heeft verteld wat zij vindt van de uithuisplaatsing.
4.5.
De zitting bij het hof was op 30 september 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI
  • de vader

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De kinderrechter kan een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen [1] . De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [2] .
Hoe oordeelt het hof?
5.2.
De machtiging voor de uithuisplaatsing van [minderjarige1] loopt tot 22 april 2026.
De machtiging aan de GI is terecht gegeven, omdat [minderjarige1] nog niet thuis kan wonen. Die beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd).
5.3.
De machtiging voor de uithuisplaatsing van [minderjarige2] en [minderjarige3] liep tot 22 oktober 2025 en is dus al verlopen. Toch moet het hof nog toetsen of de machtiging wel mocht worden gegeven.
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging terecht aan de GI heeft gegeven. [minderjarige2] en [minderjarige3] konden in ieder geval tot 22 oktober 2025 nog niet thuis wonen. Die beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd). De periode na 22 oktober 2025 ligt niet aan het hof voor en de beslissing van het hof heeft daarop geen betrekking.
5.4.
Het hof vindt ook dat de kinderrechter de beslissingen over de uithuisplaatsing van de kinderen goed heeft uitgelegd en het hof neemt die uitleg daarom over. Het hof vult die uitleg nog aan.
5.5.
De kinderrechter heeft – kort weergegeven – overwogen dat de moeder vaak vanuit haar eigen emoties reageert en dit niet kan parkeren tot een gepast moment, dat de moeder snel wordt overvraagd en overbelast in de opvoeding van de kinderen en op dat moment niet beschikt over de opvoedvaardigheden die nodig zijn om volledig zorg te dragen voor de kinderen. Daar komt nog bij dat het de moeder onvoldoende lukt om te reflecteren op haar opvoedkwaliteiten en haar manier van reageren.
Uit de stukken blijkt dat er grote zorgen zijn over de kinderen. Ook uit het gesprek dat een van de raadsheren had met [minderjarige1] zijn grote zorgen over haar fysieke en mentale welzijn naar voren gekomen. Zo maakte [minderjarige1] tijdens dit gesprek een vijandige en gepantserde indruk en deed zij zorgelijke uitspraken over tikken van de moeder. De moeder lijkt de zorgen over de kinderen echter niet in te zien of te (h)erkennen, laat staan dat zij haar eigen aandeel hierin ziet. De moeder bagatelliseert de bestaande zorgen en legt de oorzaak van de problemen buiten zichzelf en op momenten zelfs bij de kinderen. Zo heeft de moeder tijdens de zitting bij het hof onder meer gezegd als elk kind dat zegt niet bij de moeder te willen wonen uit huis wordt geplaatst, er geen kind meer thuis zou wonen. Daarnaast heeft de moeder gezegd dat er geluisterd moet worden naar de kinderen, dat de kinderen bij haar willen wonen en dat de GI tegen de kinderen heeft gelogen door aan hen te vertellen dat de moeder hen niet kan verzorgen. Volgens de moeder kunnen de kinderen thuis wonen, maar zijn de kinderen een verdienmodel voor de GI.
Voor het hof is duidelijk dat de moeder, anders dan dat de vader stelt, volstrekt onvoldoende verbetering heeft laten zien, en derhalve op dit moment zeker niet in staat is de kinderen te bieden wat ze nodig hebben en dat de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 april 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW.
2.artikel 1:265c lid 2 BW.