ECLI:NL:GHARL:2025:666

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
200.344.188
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en vakantieregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een zorgregeling en vakantieregeling tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2022. De vader en moeder zijn in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder werd vastgesteld. De vader verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat hij doordeweeks meer tijd met zijn dochter kan doorbrengen. De moeder verzet zich hiertegen en stelt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling het meest in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en legt een vakantieregeling vast voor de zomerperiode van 2025, waarbij de minderjarige een week bij de vader verblijft. Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en adviseert hen om een traject te volgen om de communicatie te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.188
(zaaknummer rechtbank Gelderland 426357)
beschikking van 11 februari 2025
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Gürcan te Arnhem,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L.J. Wekking te Apeldoorn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 juli 2024
- het verweerschrift met producties
- een journaalbericht van mr. Wekking van 30 december 2024 met productie
- een journaalbericht van mr. Gürcan van 1 januari 2025 met producties
- een journaalbericht van mr. Wekking van 9 januari 2025 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2022 te [woonplaats1] .
3.2
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken en is bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen. Het gaat om de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, na een opbouw de volgende zorgregeling vastgesteld: vanaf het omgangsweekend van 8 en 9 juni 2024 geldt dat [de minderjarige] een keer in de twee weken van zaterdag 09:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader verblijft. Het halen en brengen wordt gelijkelijk tussen de ouders verdeeld, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] terug naar de moeder brengt.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt de zorgregeling in volle omvang aan de beoordeling van het hof voor te leggen. De vader verzoekt de bestreden beschikking betreft de doordeweekse
contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] en de verdeling van de vakanties en feestdagen
te vernietigen. Hij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de volgende zorgregeling vast te stellen, althans een beslissing die het hof in het belang van [de minderjarige] geraden en passend acht:
- Als doordeweekse zorgregeling: [de minderjarige] zal op maandag, dinsdag en woensdag van 07.30 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader zal brengen en de vader op zijn beurt [de minderjarige] bij moeder zal afzetten;
- De vakanties en feestdagen worden gelijkelijk tussen de vader en de moeder verdeeld.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1
De ouders hebben zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Het hof moet daarom ambtshalve vaststellen of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om een beslissing te geven over verzochte zorgregeling. Op grond van artikel 7 Brussel II-ter heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind (hoofdverblijf en zorg- c.q. omgangsregeling), omdat het kind haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Op de voet van artikel 10:113 BW is het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 van
toepassing. Gelet op artikel 5 en 15 lid 1 heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en is het
Nederlandse recht van toepassing, nu het kind haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een zorgregeling omvatten.
Standpunten
5.3
De vader stelt dat maandag, dinsdag en woensdag aanvankelijk oppasdagen waren. [de minderjarige] werd door moeder bij de grootouders (vz) afgezet. Op die dagen had de vader contact met [de minderjarige] . De moeder heeft de oppasdagen zonder overleg en eenzijdig gestopt. De moeder heeft op eigen initiatief en dus zonder instemming van de vader [de minderjarige] ingeschreven op een kinderdagverblijf naar eigen keuze. De vader vindt de houding van de moeder zeer schadelijk, met name voor [de minderjarige] . Zij overlegt niet met de vader over gezagsrechtelijke beslissingen. Zij neemt die belangrijke beslissingen zelf en deelt vader vervolgens haar keuzes mee. Hierdoor ontneemt de moeder de vader het recht om een stevige(re) band met zijn dochter op te bouwen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij veelvuldig contact heeft met haar vader, zoals zij dat voorheen met elkaar hadden. De afstand tussen het huis van vader en zijn werk is zeer kort. Bovendien werkt hij alleen op afspraak. Hij kan daardoor iedere maandag tot en met woensdag tussendoor naar huis gaan om [de minderjarige] te zien.
5.4
De moeder voert aan dat het lijkt dat de vader een verkapte omgangsregeling voor zijn ouders met [de minderjarige] vraagt. Hij vraagt te bepalen dat [de minderjarige] op maandag, dinsdag, en woensdag bij hem is, althans bij de grootouders (vz). De vader woont immers nog bij zijn ouders, maar werkt op die dagen in zijn eigen garagebedrijf. Het zou er dus volgens haar op neerkomen dat het gaat om contact tussen [de minderjarige] en grootouders (vz). De moeder betwist dat de vader op de oppasdagen contact heeft met [de minderjarige] . Als de moeder [de minderjarige] bracht op de dagen dat grootouders (vz) oppasten, was de vader nooit aanwezig, ook niet bij het ophalen door de moeder. De overdrachtsmomenten verlopen niet goed en gaan gepaard met incidenten. Verder voert de moeder aan dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij naar een kinderopvang gaat, in plaats van alleen bij grootouders (vz) thuis te zijn. De kinderopvang is goed voor de taalontwikkeling en de sociale ontwikkeling van [de minderjarige] . Op dit moment vindt de moeder [de minderjarige] nog te klein om de helft van de vakantie bij iedere ouder te zijn. Ze is bereid om vanaf dat [de minderjarige] naar de basisschool gaat, de (school)vakanties tussen de ouders bij helfte te delen. De feestdagen zijn al in onderling overleg geregeld.
Oordeel van het hof
5.5
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.6
De vader verzoekt het hof te bepalen dat hij op maandag, dinsdag en woensdag van 07.30 uur tot 18.00 uur de zorg voor [de minderjarige] zal dragen. Deze dagen zijn werkdagen van de vader. Hij vraagt expliciet niet de avonden of nachten voor het contact met [de minderjarige] . Hoewel de vader stelt dat zijn werkplaats zich op korte afstand van zijn woning bevindt en hij alleen op afspraak werkt, betekent dit dat hij gedurende de door hem gevraagde tijd niet voortdurend de zorg voor [de minderjarige] zal kunnen dragen. Op de momenten dat de vader werkt, dragen de grootouders (vz) de zorg voor [de minderjarige] . Daarmee acht het hof deze regeling alleen daarom al niet de meest geschikte mogelijkheid om het contact tussen [de minderjarige] en de vader uit te breiden.
5.7
Daar komt bij dat [de minderjarige] op de dagen waarmee de vader de zorgregeling wil uitbreiden inmiddels naar een kinderdagverblijf gaat. En los van de vraag hoe deze beslissing is genomen en geïmplementeerd, is op de mondelinge behandeling gebleken dat ook de vader van mening is dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij het kinderdagverblijf blijft bezoeken. Dat belang laat zich niet verenigen met de verzochte regeling.
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling is ook gebleken dat de overdrachtsmomenten bij de grootouders bij de moeder veel stress veroorzaken. De door vader voorgestelde regeling voorziet in bijzonder veel overdrachtsmomenten per week, met alle kans op wrijving tussen de ouders en/of de familie. Ook om die reden is de verzochte regeling niet in het belang van [de minderjarige] .
5.9
Tijdens de mondelinge behandeling is er overeenstemming bereikt over een vakantieregeling. De ouders hebben afgesproken dat de verdeling wordt opgebouwd met een week vakantie bij de vader rond de zomerperiode, nu [de minderjarige] nog niet gebonden is aan de schoolvakanties. Als dit goed verloopt, kan in onderling overleg de verdeling van de vakanties worden uitgebreid. De ouders hebben onderling al overeenstemming bereikt over de verdeling van de feestdagen, waaronder het Offerfeest en het Suikerfeest.
5.1
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. Tijdens de mondeling behandeling is gebleken dat de ouders het niet zozeer oneens zijn over de invulling van de opvoeding, zoals het gaan naar het kinderdagverblijf en het vaccineren van [de minderjarige] . Het geschil tussen de ouders gaat met name over de communicatie en het overleg bij te nemen beslissingen over [de minderjarige] . Gelet op wat de ouders tijdens de mondelinge behandeling over en weer hebben gezegd over hun rol in het moeizaam verlopen van de communicatie, is het naar oordeel van het hof wenselijk dat zij een hernieuwde poging doen om via het Centrum Jeugd en Gezin het traject Ouderschap Blijft te volgen. Dit zou kunnen leiden tot een oplossing van de gebrekkige communicatie tussen de ouders. Daarbij merkt het hof op dat de ouders in de komende jaren nog veel belangrijke beslissingen over [de minderjarige] moeten nemen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de ouders zonder rechterlijke uitspraken deze beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
legt vast als overeengekomen vakantieregeling: rond de zomerperiode van 2025 verblijft [de minderjarige] een week bij de vader, daarna zal in onderling overleg de verdeling van de vakanties worden uitgebreid.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, S. Kuijpers en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend door de voorzitter en is op 11 februari uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.