ECLI:NL:GHARL:2025:663

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
21-001613-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstallen, bedreiging en mishandeling met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1995, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere vrijspraak in een aantal strafzaken. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De feiten vonden plaats in 2022 en 2023, waarbij de verdachte in vereniging met anderen koperen leidingen en kranen heeft weggenomen uit woningen, en daarbij bedreigingen heeft geuit naar een benadeelde partij. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstallen en de bedreiging bevestigd. De verdachte is eerder veroordeeld en heeft een strafblad, wat heeft geleid tot de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. Het hof heeft ook bepaald dat er een tussentijdse beoordeling van de maatregel zal plaatsvinden na twaalf maanden. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten, de recidive en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001613-24
Uitspraak d.d.: 7 februari 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 maart 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers 18-325788-23, 18-178948-23, 18-256237-23 en 18-257987-23, inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
thans verblijvende in de [P.I.] , locatie [locatie] , te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
De omvang van het hoger beroep
Bij het hierboven genoemde vonnis heeft de rechtbank Noord-Nederland de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met het parketnummer 18-257987-23 onder
1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het gerechtshof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het hierboven genoemde vonnis gegeven vrijspraken.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 8 augustus 2024 en 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met dien verstande dat het gerechtshof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat tevens is gericht tegen de integrale vrijspraak van de onder het parketnummer 18-257987-23 aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, is aangevoerd ter terechtzittingen in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met het parketnummer 18-257987-23 onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair, alsmede in de zaak met het parketnummer 18-325788-23 onder 1 primair, is ten laste gelegd;
  • ter zake van de overige ten laste gelegde feiten aan de verdachte opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren;
  • de tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de
tenuitvoerlegging van deze maatregel gelast en het openbaar ministerie bevolen de rechtbank daarover tijdig te berichten in dier voege dat de tussentijdse beoordeling plaats zal vinden één jaar na het begin van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
  • opgeheven het in de zaak met het parketnummer 18-257987-23 gegeven geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
  • de benadeelde partij [benadeelde 1] in de zaak met het parketnummer 18-257987-23 niet-ontvankelijk verklaart in de ingediende vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal dat vonnis, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, vernietigen omdat het gerechtshof op enig onderdeel tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 18-325788-23 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 december 2023, te [plaats] , (althans) in de [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in uit een woning/pand gelegen aldaar aan de [straat] ) (koperen) leidingen en/of kranen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [woningbouwvereniging] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat die weg te nemen (koperen) leidingen en/of kranen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 december 2023 te [plaats] , (althans) in de [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (in/uit een woning/pand gelegen aldaar aan de [straat] ) een goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [woningbouwvereniging] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en /of verbreking en of inklimming, immers hebben verdachte en/of zijn mededader, toen aldaar, die woning aan de [straat] betreden via een geopend raam en/of een raam van die woning vernield en/of vervolgens via dat raam de woning betreden en/of vervolgens meerdere (koperen)leidingen losgeknipt en/of afgezaagd en/of afgebroken en/of een of meer kranen verwijderd en/of losgedraaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 december 2023, te [plaats] , (althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning/pand gelegen aldaar aan de [straat] ) (koperen) leidingen en/of kranen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [woningbouwvereniging] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen (koperen) leidingen en/of kranen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 18-256237-23 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2022, te [plaats] , in de [gemeente] , [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom wel weer vrij en dan ben jij dood" en/of "Dat is geen bedreiging, maar een belofte", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 18-178948-23 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2022, te [plaats] , in de [gemeente] , [benadeelde 3] heeft mishandeld door met zijn, verdachtes, vingers in het gezicht te duwen en/of op/tegen de borst(kas) te stompen/slaan/duwen en/of bij/op/tegen de keel/hals te duwen en/of vast te pakken en/of (vervolgens) het hoofd tegen een muur/oven/hard voorwerp te slaan/duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging over het onder het parketnummer 18-325788-23 onder 1 primair ten laste gelegde feit
Anders dan de rechtbank, die de subsidiair ten laste gelegde pogingvariant bewezen achtte, acht het gerechtshof ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit de primair ten laste gelegde (voltooide) gekwalificeerde diefstal bewezen.
Het gerechtshof overweegt hiertoe dat uit vaste jurisprudentie, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 4 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1422), volgt dat de wegnemingshandeling in het onderhavige geval al voltooid is door het afbreken van de koperen leidingen en kranen van hun oorspronkelijke plaats in de woning en het klaarleggen van die koperen leidingen en kranen bij elkaar op een centrale plaats elders in die woning, om die mee te nemen.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen, die in geval van cassatie later zullen worden aangevuld, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de zaak met het parketnummer 18-325788-23 onder 1 primair en 2 en in de zaak met het parketnummer 18-256237-23 en in de zaak met het parketnummer
18-178948-23 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
18-325788-23:
1. primair
hij op 7 december 2023 te [plaats] , in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander in een woning/pand gelegen aldaar aan de [straat] koperen leidingen en kranen, die aan [woningbouwvereniging] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen (koperen) leidingen en kranen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking en inklimming;
2.
hij op 6 december 2023 te [plaats] , in de [gemeente] , uit een woning/pand gelegen aldaar aan de [straat] , koperen leidingen en kranen, die aan [woningbouwvereniging] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
18-256237-23:
hij op 2 mei 2022 te [plaats] , in de [gemeente] , [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom wel weer vrij en dan ben jij dood" en "Dat is geen bedreiging, maar een belofte".
18-178948-23:
hij op of omstreeks 12 juli 2022, te [plaats] , in de [gemeente] , [benadeelde 3] heeft mishandeld door haar met zijn, verdachtes, vingers in het gezicht te duwen en tegen de borstkas te duwen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten

Het in de zaak met het parketnummer 18-325788-23 onder 1 primair bewezen verklaarde feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking en inklimming.
Het in de zaak met het parketnummer 18-325788-23 onder 2 bewezen verklaarde feit levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in de zaak met het parketnummer 18-256237-23 bewezen verklaarde feit levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak met het parketnummer 18-178948-23 bewezen verklaarde feit levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van maatregel

Bij het bepalen van het antwoord op de vraag of een straf of het opleggen van de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel tot plaatsing in een instelling voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) aangewezen is, heeft het gerechtshof rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte en zijn (strafrechtelijke) verleden, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte een medewerker van de reclassering op ernstige wijze verbaal heeft bedreigd. De bedreigende bewoordingen die de verdachte haar heeft toegevoegd, veroorzaken veelal gevoelens van angst en onveiligheid bij degene tegen wie die bewoordingen worden gericht;
  • de omstandigheid dat de verdachte zijn vriendin heeft mishandeld en haar daardoor angst en pijn heeft toegebracht en haar heeft aangetast in haar lichamelijke integriteit;
  • de omstandigheid dat de koperdiefstallen zoals de verdachte die heeft gepleegd schade, overlast en ergernis veroorzaken voor de gedupeerde woningbouw-vereniging en die woningbouwvereniging hindert in de bedrijfsvoering. Ook de samenleving ondervindt schade van dergelijke diefstallen doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstal uiteindelijk door huurders en kopers van een woning betaald worden;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich niets gelegen heeft laten liggen aan het eigendomsrecht van de desbetreffende woningbouwvereniging;
  • de omstandigheid dat de door de verdachte begane feiten misdrijven zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 december 2024. Daaruit blijkt onder meer dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde delicten ten minste drie keren wegens misdrijven is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen en dat die straffen onherroepelijk zijn. Het gerechtshof doelt hiermee op de vonnissen van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 oktober 2021, 28 oktober 2021 en 30 november 2022. De thans bewezen verklaarde delicten zijn blijkens genoemd uittreksel gepleegd na de tenuitvoerlegging van de bij deze vonnissen opgelegde straffen;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de straf of maatregel heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen of maatregelen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak - inclusief de weging van de persoonlijke omstandigheden - worden opgelegd.
In het dossier bevindt zich een advies van Reclassering Nederland van 19 december 2023. Samengevat is daarin meegedeeld:
‘De heer [verdachte] staat sinds mei 2021 op de Veelplegerslijst [regio] .
Wij constateren problemen op alle leefgebieden, waarbij ‘financiën’, ‘sociaal netwerk’, ‘middelengebruik en verslaving’, ‘psychosociaal functioneren’ en ‘houding’ als delictgerelateerd en criminogeen worden beschouwd. Wij achten het van belang dat er klinische kaders zijn om de heer [verdachte] te kunnen sturen. Tegelijkertijd zijn wij ons ervan bewust dat dit, gezien zijn geringe motivatie en hoge mate van onmacht, een geringe kans van slagen heeft. Hij heeft problemen op het gebied van impulsiviteit en agressieregulatie. Deze problemen worden versterkt onder invloed van harddrugsgebruik (amfetamine).
De risico’s blijven daardoor onverminderd hoog. Gezien de strafrechtelijke ontwikkelingen in de afgelopen jaren en het ogenschijnlijke gemak waarmee betrokkene lijkt te recidiveren is de noodzaak tot oplegging van de ISD-maatregel duidelijker aan de orde dan voorheen.
Wij adviseren het Openbaar Ministerie om ons de opdracht te geven om de (on)mogelijkheden ten aanzien van een ISD-maatregel te onderzoeken.’
In een opvolgend advies van Reclassering Nederland van 6 maart 2024 is vervolgens
- aanvullend - onder meer meegedeeld:
‘Betrokkene is eerder gerecidiveerd binnen reclasseringstoezichten. De heer [verdachte] staat sinds mei 2021 op de Veelplegerslijst [regio] vanwege verscheidene
vermogens- en agressiedelicten. Het risico op onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog, dit aangezien hij eerder binnen reclasseringstoezichten niet ontvankelijk bleek voor reclasseringsinterventies en niet wilde meewerken aan de opgelegde bijzondere voorwaarden.
De beoogde forensische interventies en het opstellen van een plan van aanpak zijn onmogelijk gebleken. Een eerder pakket aan ambulante bijzondere voorwaarden heeft niet de nodige gedragsverandering bewerkstelligd. Het lijkt ons niet realistisch dat de reclassering invloed zou kunnen hebben op een eventuele gedragsverandering bij betrokkene. Derhalve is het noodzakelijk dat de heer [verdachte] binnen een ISD-maatregel een langdurig klinisch behandeltraject ondergaat. Hiervoor is hij op dit moment onvoldoende gemotiveerd. Onze verwachting is dat de duur van het intensieve ISD traject zal bijdragen aan het bewerkstelligen van een duurzame positieve gedragsverandering bij betrokkene.
Wij adviseren (…) te komen tot het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-
maatregel voor de duur van twee jaren.’
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2024 heeft het gerechtshof beslist dat nogmaals zal worden onderzocht door de reclassering welke mogelijkheden tot behandeling er zijn voor de verdachte:
‘De verdachte bleek in eerste aanleg niet gemotiveerd voor een klinische behandeling. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij momenteel wel openstaat voor een klinische opname, mede vanwege het feit dat hij is afgekickt en hulp nodig heeft om dit zo te houden. Daarnaast zou een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders gevolgen hebben voor de omgang met verdachte zijn zoontje, hetgeen hij zeer onwenselijk acht.
Het hof acht zich onvoldoende geïnformeerd omtrent de mogelijkheid van een klinische opname en stelt daarom de stukken van de zaak in handen van de advocaat-generaal met als opdracht dat de advocaat-generaal een volledig reclasseringsrapport over de persoon van verdachte laat opmaken, waarin de mogelijkheid van een klinische opname wordt onderzocht.
Met deze aanvullende informatie acht het hof zich beter voorgelicht over de actuelepersoonlijke omstandigheden van verdachte en de mogelijke strafmodaliteiten en eventueel door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden in het kader van een strafoplegging, zodat het hof enerzijds recht kan doen aan de ernst van het feiten, en anderzijds voldoende rekening kan houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.’
Op 8 januari 2025 heeft Reclassering Nederland hierop - aanvullend op bovenstaande bevindingen van de reclassering - als volgt geadviseerd:
‘Wij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Immers: betrokkene is niet bereid om het noodzakelijke klinische behandeltraject te ondergaan en het ambulante kader is ontoereikend gebleken.
Psychosociaal functioneren
De heer [verdachte] heeft een licht verstandelijke beperking, daarnaast is er sprake van een stoornis in het middelengebruik en van problemen op het gebied van justitie. Uit recentelijk afgenomen verdiepingsdiagnostiek, medio november 2024, wordt geconcludeerd dat een forensische klinische opname geïndiceerd is. Tevens wordt gesteld dat zijn motivatie ten aanzien van een klinische opname fragiel en klein is. Uit een eerder ambulant behandeltraject gedurende zijn laatste reclasseringstoezicht wordt geconcludeerd dat hij diefstallen pleegt om zijn verslaving te kunnen financieren. Hiernaast bestaat zijn coping mechanisme uit het grijpen naar verslavende middelen wanneer hij enige vorm van stress of onduidelijkheid ervaart.
Houding
De heer [verdachte] wenste aanvankelijk enkel mee te werken aan een reclasseringstoezicht onder zijn eigen voorwaarden en wilde hij onder geen beding meewerken met een klinisch
behandeltraject. Gedurende de detentieperiode is hij van mening verandert en staat hij open om mee te werken met een klinische opname onder zijn voorwaarden.
Dit blijken bij doorvragen onhaalbare en niet realistische voorwaarden te zijn.’
Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2025 heeft de verdachte aangegeven door het gebruik van medicatie zich sinds december 2023 veel rustiger te voelen en beter na te denken voordat hij tot handelen over gaat. Mede om die reden zou hij inmiddels in staat zijn om een klinische behandeling buiten het kader van een ISD-maatregel te ondergaan.
Het gerechtshof heeft reclasseringsmedewerker [reclasseringswerker] hierover gehoord. [reclasseringswerker] heeft onder meer verklaard dat de verwachting is dat de verdachte een behandeling in een ander kader dan dat van de ISD-maatregel niet gaat volhouden, ongeacht het gebruik van welke medicatie dan ook. Een klinisch traject van minimaal negen maanden is nodig, aldus [reclasseringswerker] , die blijft bij het ISD-advies van de reclassering.
De verdachte heeft op de vragen van het gerechtshof verklaard dat hij een langdurige klinische behandeling niet nodig vindt. Op de vraag hoe lang een klinische behandeling volgens de verdachte dan zou moeten duren, heeft hij geantwoord dat hij dat niet weet.
Uit de beantwoording van de vragen leidt het gerechtshof af dat de verdachte méér belang lijkt te hechten aan werken, het behalen van het rijbewijs en het verzorgen van zijn zoontje. De behandeling die hij nodig heeft, wil hij liever zelf gaan regelen met zijn huisarts, aldus de verdachte. Daarmee is naar het oordeel van het gerechtshof zowel sprake van onmacht van de verdachte om een langdurige klinische behandeling te ondergaan, als ook van onwil.
Het gerechtshof is van oordeel dat op grond van de inhoud van het strafdossier, waarvan in het bijzonder de vorenstaande rapportages en de toelichting daarop ter terechtzitting, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. Het gerechtshof stelt vast dat aan de voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel ex artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Anders dan de raadsman ter terechtzitting van het gerechtshof heeft aangevoerd acht het gerechtshof de oplegging van de ISD-maatregel bij de verdachte ook passend, alleen al omdat de verdachte niet of nauwelijks op reguliere wijze bereikbaar is voor en aanspreekbaar is op een andere vorm van hulpverlening en/of begeleiding.
De problematiek van de verdachte lijkt niet op andere wijze te behandelen en het uitblijven van enige behandeling pleegt te leiden tot voortdurend delictgedrag.
Het gerechtshof is dan ook van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is. Gelet op het recidiverisico, het nog op te starten behandeltraject, de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter zitting, ziet het gerechtshof geen aanleiding en geen ruimte om de door de verdediging bepleite klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf op te leggen. Evenmin ziet het gerechtshof
aanleiding om aftrek als bedoeld in art. 38n, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Ten slotte acht het gerechtshof het in de onderhavige zaak wenselijk en noodzakelijk dat een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsvindt, waarbij onder andere kan worden gekeken naar de voortgang van het behandeltraject. Het gerechtshof zal bepalen dat deze tussentijdse beoordeling zal geschieden twaalf maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-257987-23 onder 1 primair,
1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-325788-23 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer
18-256237-23 en in de zaak met parketnummer 18-178948-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-325788-23 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 18-256237-23 en in de zaak met parketnummer 18-178948-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Gelast de
tussentijdse beoordelingvan de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel en beveelt het openbaar ministerie daarover tijdig te berichten in dier voege dat de tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden
twaalf maandenna het begin van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Aldus gewezen door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mr. Z.J. Oosting en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 7 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.