ECLI:NL:GHARL:2025:656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
21-005438-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak met betrekking tot afpersing, bedreiging en beschadiging van een fiets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een jeugdige verdachte die is beschuldigd van afpersing, bedreiging en beschadiging van een fiets. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld voor poging tot afpersing en bedreiging met een mes. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en aangevuld met eigen bevindingen. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van twee slachtoffers met een mes en het plegen van afpersing. Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachten en de slachtoffers in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de straf opgelegd, waarbij het rekening hield met de ernst van de feiten en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005438-23
Uitspraak van 11 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 november 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-024474-23 en 05-075559-23, 08-118951-23, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

[verdachte] heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door [verdachte] en zijn raadsvrouw,
mr. R.W. van Zanden, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan [verdachte] is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 05-024474-23:
feit 1.
hij op of omstreeks 23 januari 2023 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- de fietsende [slachtoffer 1] gestopt, en/of
- (dreigend) met donkere en/of gezichtsbedekkende kleding op korte afstand van voornoemde [slachtoffer 1] gestaan en/of
-(vervolgens) één of meerdere ma(a)l(en) geroepen en/of gezegd tegen die [slachtoffer 1] "Geef je geld en telefoon" en/of "Give me your phone", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
-(vervolgens) (daarbij) een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp tegen de keel/hals van die [slachtoffer 1] gedrukt, in elk geval op korte afstand van die [slachtoffer 1] gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2.
hij op of omstreeks 23 januari 2023 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door:
- op voornoemde [slachtoffer 2] af te rennen en/of
- (vervolgens) een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp te tonen aan die [slachtoffer 2] en/of

-(vervolgens) met dat mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp een stekende beweging te maken naar, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of

- met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp een zwaaiende beweging te maken op korte afstand van, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] ;
Zaak met parketnummer 05-075559-23 (gevoegd):
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[benadeelde] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door:
- een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, aan voornoemde personen te tonen en/of
- (vervolgens) (met een versnelde pas) richting voornoemde personen te lopen terwijl verdachte en/of zijn mededader een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand had en/of (daarbij) met de punt van voornoemd voorwerp te wijzen in de richting voornoemde perso(o)n(en) en/of
- (vervolgens) met dat mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp achter voornoemde personen aan te fietsen en/of
- (daarbij) te roepen "kom dan, kom dan" en/of "De volgende keer pak ik jullie!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 08-118951-23 (gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2023 tot en met 23 maart 2023 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk een (zwarte) fiets van het merk/type Gazelle Esperit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
Zaak met parketnummer 05-024474-23:
De advocaat-generaal acht het als feiten 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte] de poging tot afpersing en bedreiging heeft gepleegd. De verklaring van [verdachte] dat hij daar niet bij is geweest en dat hij er ook niets van heeft gemerkt, is ongeloofwaardig.
Zaak met parketnummer 05-075559-23 (gevoegd):
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] komt niet overeen met de verklaring van [verdachte] , terwijl de verklaring van [medeverdachte 2] op onderdelen steun vindt in de verklaringen van de kinderen die zijn bedreigd. De verklaring van [verdachte] is ongeloofwaardig. Er is sprake van medeplegen omdat de rollen van [verdachte] en [medeverdachte 2] uitwisselbaar zijn.
Zaak met parketnummer 08-118951-23 (gevoegd):
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. [verdachte] heeft de beschadiging van de fiets bekend.
Standpunt van de raadsvrouw
Zaak met parketnummer 05-024474-23:
De raadsvrouw heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken van de tenlastegelegde poging tot afpersing en bedreiging. [verdachte] past niet in het door beide aangevers opgegeven signalement, terwijl medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hier wel of in ieder geval beter in passen. De aangevers hebben een duidelijk lengteverschil aangegeven tussen de twee daders. Niet [verdachte] , maar [medeverdachte 1] is de lange jongen geweest.
Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat voor zowel de poging tot afpersing als voor de bedreiging geen sprake is van medeplegen.
Zaak met parketnummer 05-075559-23 (gevoegd):
De raadsvrouw heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken van de tenlastegelegde bedreiging. De bedreiging is niet vanuit [verdachte] gekomen, maar vanuit [medeverdachte 2] . Er is geen sprake van medeplegen omdat het tonen van het mes door [medeverdachte 2] in een opwelling is gebeurd. [slachtoffer 3] , één van de aanwezige kinderen, heeft geen mes gezien en geen bedreiging gehoord.
Zaak met parketnummer 08-118951-23 (gevoegd):
[verdachte] heeft een bekennende verklaring afgelegd en door de raadsvrouw is ten aanzien van dit feit geen verweer gevoerd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – poging tot afpersing in vereniging, tweemaal bedreiging en beschadiging van een fiets. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van de beschikbare bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Zaak met parketnummer 05-024474-23 [1] :
Het hof sluit zich ten aanzien van het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde aan bij de bewijsoverweging van de rechtbank, neemt die over en maakt die tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat moet worden gelezen ‘het hof’. De rechtbank heeft overwogen:
Feit 1
De rechtbank moet eerst vaststellen welke twee jongens de poging afpersing hebben gepleegd en vervolgens hoe de rolverdeling was. De rechtbank overweegt als volgt.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat op afstand liep van de andere twee verdachten en op een bankje is gaan zitten omdat hij er niets mee te maken wilde hebben. De anderen maakten grappen om iemand te beroven. Hij is naar beneden gelopen en [verdachte] en [medeverdachte 1] bleven op het fietspad. Hij zag een lichtje van een fietser in de berm. Op gegeven moment kwam er nog een fietser en die hebben ze volgens [medeverdachte 2] ook bang gemaakt. [2]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met verdachte betrokken was bij de poging tot afpersing van aangeefster. Volgens [medeverdachte 1] heeft [verdachte] op 23 januari 2023 in de avond tegen hem en de andere jongens gezegd dat hij het idee had iemand te rippen. [3] Toen ze op de brug stonden, zijn ze voor de fiets van een vrouw gesprongen. [verdachte] had een mes in zijn hand en riep tegen de vrouw: "give me your money". Dit herhaalde hij een paar keer. [medeverdachte 1] zei vervolgens tegen de vrouw: "give me your phone". Het mes van [verdachte] was daarbij gericht op de keel van de vrouw. [medeverdachte 2] heeft niemand kwaad gedaan. [4]
De verklaring van [medeverdachte 1] is consistent en komt op belangrijke punten overeen met de verklaring van aangeefster, bijvoorbeeld over hoe het mes tegen de keel is gedrukt. Bovendien wordt het verhaal van [medeverdachte 1] ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] en door de beschikbare camerabeelden van de aanhouding. Op deze camerabeelden is namelijk te zien dat [medeverdachte 2] komt aanlopen, even op een bankje zit en dat verdachte en [medeverdachte 1] zich pas wat later gezamenlijk bij [medeverdachte 2] voegen. Het voorgaande maakt dat de rechtbank kan vaststellen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] betrokken waren bij de poging afpersing van aangeefster en niet [medeverdachte 2] .
Het voorgaande maakt ook dat de rechtbank kan vaststellen dat [verdachte] persoon 1 is geweest en het mes heeft vastgehad en dat [medeverdachte 1] persoon 2 moet zijn geweest. De rechtbank weegt daarbij in het bijzonder mee dat op de camerabeelden duidelijk is te zien dat [medeverdachte 1] een schoudertasje draagt ter hoogte van zijn rechterheup. [5] Aangeefster heeft verklaard dat jongen 2 een tasje droeg ter hoogte van zijn rechter bovenbeen. [6] Verdachte heeft zelf ter zitting verklaard wel een buideltasje te hebben gedragen maar dit was onder zijn jas. [7] [medeverdachte 2] droeg volgens het signalement dat uit het dossier blijkt geen buidel- of heuptasje.
Dat aangeefster heeft verklaard over een grote en een kleine jongen, waarvan de grotere jongen zwarte schoenen droeg, maakt dit niet anders. Aangeefster heeft haar verklaring direct na een voor haar zeer ingrijpend incident afgelegd en het incident vond ' s avonds laat plaats toen het donker was. Het opgegeven signalement kan daarom naar het oordeel van de rechtbank enigszins afwijken van het werkelijke signalement van verdachte en [medeverdachte 1] . Daarbij merkt de rechtbank op dat ook de verbalisanten die verdachte en [medeverdachte 1] hebben verhoord in de veronderstelling waren dat verdachte beduidend langer was dan [medeverdachte 1] . [8] De politie heeft de verdachten (zonder schoenen) opgemeten, waaruit blijkt dat verdachte 1 centimeter langer is dan [medeverdachte 1] . [9]
In tegenstelling tot de verklaring van [medeverdachte 1] , acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet consistent. Zo heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij ineens een vrouw heel hard voorbij zag fietsen en dat [medeverdachte 1] hem direct daarna vertelde dat hij een vrouw had bedreigd. Tijdens de terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij in eerste instantie na zijn aanhouding alleen wist over het incident op de brug met een man. Verdachte heeft desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor deze inconsistentie. Tot slot heeft verdachte
aangevoerd dat hij ten tijde van het incident met zijn toenmalige vriendin heeft gebeld, waardoor hij korte tijd niet bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was. Dit is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De medeverdachten hebben hier in hun verklaringen met geen woord over gesproken. Hoewel dit door verdachte mogelijk had kunnen worden aangetoond met telefoongegevens of het horen van zijn vriendin als getuige, heeft verdachte nagelaten deze te verstrekken of dit te verzoeken.
Alles overziend komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot afpersing van aangeefster [slachtoffer 1] .
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, omdat uit de aangifte blijkt dat jongen 1 alleen heeft gehandeld en jongen 2 zich heeft gedistantieerd. De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van medeplegen, omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een gezamenlijke uitvoering. Uit de verklaring blijkt dat de beide jongens op aangeefster afliepen en haar maanden tot stoppen met haar fiets. Beide jongens
stonden vervolgens voor de fiets. Jongen 1 had weliswaar een actievere rol volgens aangeefster, maar [medeverdachte 1] heeft verklaard dat ook hij aangeefster heeft aangesproken en heeft gezegd: "give me your phone". [10]
Feit 2
Op 23 januari 2023 fietste aangever [slachtoffer 2] op de [straatnaam] in [plaats 1] . Hij zag dat twee jongens hem tegemoet kwamen. Zij kwamen vanuit de richting [plaats 1] centrum en liepen richting [plaats 3] . De jongens droegen bivakmutsen. De kleinere jongen zei niets. De grotere jongen rende op aangever af. Aangever zag dat hij met zijn rechterhand een mes vasthield. Het snijvlak van liet mes had een lengte van ongeveer 5 tot 10 centimeter en het was zilver van kleur. De jongen zwaaide met het mes in de richting van aangever en probeerde aangever te steken. [11]
De verklaring van aangever [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat kort na het incident met de vrouw, er een man op de brug fietste richting het centrum. [medeverdachte 1] zag dat [verdachte] weer hetzelfde mes trok en een stekende beweging maakte tegen de arm van de fietser. Hij zag dat het mes de arm van de fietser raakte. [12]
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet bij het incident met aangever [slachtoffer 2] betrokken was. Daarbij is gewezen op het lengteverschil tussen de verdachten dat is gezien door aangever. De rechtbank passeert dit verweer. Onder feit 1 heeft de rechtbank al overwogen dat zij waarde hecht aan de verklaring van [medeverdachte 1] over wat er op 23 januari 2023 laat in de avond is voorgevallen op de [brug] . Ook heeft de rechtbank overwogen waarom zij geen doorslaggevende betekenis geeft aan het signalement van de verdachten dat is opgegeven door beide aangevers. Deze argumenten gelden ook ten aanzien van dit feit. Daarnaast overweegt de rechtbank dat aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat op de brug nog een derde jongen liep. Hij liep achter de andere jongens. Aangever weet niet of hij bij de andere twee jongens hoorde. Het was een kleine jongen, in het zwart gekleed en zonder bivakmuts. [13] De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de kleine jongen zonder bivakmuts die apart liep, [medeverdachte 2] was. Dit ook gelet op de verklaring van [medeverdachte 2] zoals onder feit 1 is opgenomen door de rechtbank en waarin hij aangeeft dat hij op afstand liep van de andere twee jongens. De andere twee jongens moeten dus verdachte en [medeverdachte 1] zijn geweest.
Het hof overweegt aanvullend ten aanzien van feit 1 dat [verdachte] ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij aan het chillen was met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en dat zij met zijn drieën op het fietspad op de [brug] liepen.
[verdachte] heeft, net als in eerste aanleg, verklaard dat hij zijn toenmalige vriendin heeft opgebeld en dat hij er daarom voor heeft gekozen om de trap naar beneden af te lopen om rustig te kunnen praten. Het pad beneden loopt parallel aan het fietspad waarop [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] liepen. Verderop is een kruispunt waar [verdachte] zich weer bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zou voegen. Hij heeft niet besproken met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat hij zich even van hen zou verwijderen om te kunnen bellen.
Het hof acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig nu zelfs een begin van aannemelijkheid ontbreekt dat en waarom [verdachte] op dat moment met zijn toenmalige vriendin ging bellen en aan het bellen was.
De rechtbank heeft daarover terecht overwogen dat dit door [verdachte] aangetoond had kunnen worden met telefoongegevens of door het horen van zijn toenmalige vriendin als getuige, maar dat [verdachte] heeft nagelaten deze gegevens te verstrekken of dit te verzoeken.
Ook in hoger beroep heeft [verdachte] geen gegevens verstrekt of een getuigenverzoek gedaan die zijn verklaring zouden kunnen ondersteunen. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat de medeverdachten hier niets over hebben verklaard en dus wordt de verklaring van verdachte hierover niet ondersteund door enig ander gegeven dat de juistheid daarvan zou kunnen onderstrepen.
Zaak met parketnummer 05-075559-23 (gevoegd) [14] :
Bewijsmiddelen
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 31 oktober 2023 houdt in dat [verdachte] onder meer heeft verklaard:
“U vraagt mij naar het incident op 17 januari 2023 met die kinderen. Het klopt dat ik daar was die dag en dat ik met de kinderen heb gesproken. Ik had die dag een witte mountainbike bij me. (…) Ik ging wel achter die jongens aan op mijn fiets.” [15]
De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van het hof van 28 januari 2025, houdt onder meer in:
“U, jongste raadsheer, vraagt mij of ik alleen achter de kinderen ben aangefietst. Dat klopt, ik ben er alleen achteraan gefietst. [medeverdachte 2] is er niet achteraan gefietst.” [16]
De aangifte van [aangever] houdt in dat zij aangifte doet namens haar destijds negenjarige zoontje [benadeelde] . Op 17 januari 2023 werd [aangever] gebeld door [benadeelde] . [benadeelde] vertelde haar dat hij buiten aan het spelen was met zijn vriendjes, onder andere [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Op enig moment waren zij op het schoolplein van de [basisschool] in [plaats 2] aan het spelen. Op dat moment kwamen er twee grote jongens aangelopen. Eén van deze jongens had een fiets bij zich. Eén van deze jongens was langer dan de ander. [benadeelde] zag toen dat de langere jongen met een mes op de fiets achter een aantal jongens aan ging. [benadeelde] heeft verklaard dat hij bang was dat hij een van hen zou pakken of meenemen. [17]
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4]
(hierna: [slachtoffer 4] )houdt in dat hij op 17 januari 2023 samen met onder meer zijn broer [slachtoffer 5] en [benadeelde] op het schoolplein van [basisschool] ’ was. Er kwamen twee jongens aanlopen. Zij hadden één fiets bij zich. Het was een wit met blauwe fiets. Het was een mountainbike. (…) [benadeelde] moest de veters nog strikken en de rest van de kinderen fietsten snel weg. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] bleven op [benadeelde] wachten. Zij fietsten snel weg naar het schoolplein. [slachtoffer 4] zag dat de jongen met het blonde haar een mes had en achter hen aan kwam fietsen. [slachtoffer 4] vond dat eng en dacht dat de jongen hen wilde steken. [slachtoffer 4] verklaarde dat zij erg bang waren. [slachtoffer 4] zag en hoorde dat de jongen kwaad naar hen riep: “De volgende keer pak ik jullie!”. [18]
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5]
(hierna: [slachtoffer 5] )houdt in dat hij samen met onder meer zijn broer [slachtoffer 4] en [benadeelde] op het schoolplein van [basisschool] ’ was. Daar kwamen twee jongens aangelopen. Die jongens hadden één fiets bij zich. Het was een mountainbike. [slachtoffer 5] wilde [benadeelde] , die veters aan het strikken was, niet alleen laten omdat hij anders door de jongens gestoken zou worden. [slachtoffer 5] en (in ieder geval) [benadeelde] fietsten snel weg. [slachtoffer 5] zag dat de jongen met het witte haar achter hen aan kwam fietsen. Die jongen had een mes. [slachtoffer 5] was bang dat die jongen hen met het mes zou gaan steken. [19]
De conclusies van het hof
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een mes van [benadeelde] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op
17 januari 2023 te [plaats 2] .
[benadeelde] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben in grote lijnen overeenkomstig verklaard. Zij hebben onder meer verklaard dat zij werden achtervolgd door een jongen op een fiets met een mes in zijn hand en dat de jongen dreigende uitspraken tegen hen heeft gedaan. [benadeelde] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben verklaard dat zij bang waren. [verdachte] heeft verklaard dat hij alleen achter de kinderen is aangefietst. Het hof stelt daarom vast dat het [verdachte] is geweest die met een mes achter [benadeelde] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] is aangefietst en de dreigende uitspraken heeft gedaan.
Partiële vrijspraak medeplegen
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat [verdachte] de bedreiging samen met een ander heeft begaan, zodat hij zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Zaak met parketnummer 08-118951-23 (gevoegd) [20] :
Nu [verdachte] een bekennende verklaring heeft afgelegd en er geen vrijspraak is bepleit kan, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
De bekennende verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van het hof van 28 januari 2025, inhoudende:
“U vraagt mij naar de vernieling van de fiets. Het klopt dat ik dat heb gedaan. (…) Het klopt dat ik de banden lek had gestoken en iets in het frame heb gekrast.”
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] van 23 maart 2023, p. 5-6.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het in de zaak met parketnummer 05-024474-23 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 05-075559-23 en in de zaak met parketnummer 08-118951-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 05-024474-23:
feit 1.
hij opof omstreeks23 januari 2023 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met eenof meeranderen,althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachteen/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of telefoon, in elk geval enig goed, dat/diegeheel of ten deleaan die [slachtoffer 1] toebehoorden
immersheeft/hebben verdachte en/ofzijn mededader(s):
- de fietsende [slachtoffer 1] gestopt, en/of
- (dreigend) met donkere en/of gezichtsbedekkende kleding op korte afstand van voornoemde [slachtoffer 1] gestaan en/of
-(vervolgens)één ofmeerderema(a)l(en)geroepen en/of gezegd tegen die [slachtoffer 1] "Geef je geld en telefoon" en/of"Give me your phone",althans woorden van gelijke dreigende aard of strekkingen/of
-(vervolgens) (daarbij)een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerptegen de keel/halsvan die [slachtoffer 1] gedrukt, in elk geval op korte afstand van die [slachtoffer 1] gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2.
hij opof omstreeks23 januari 2023 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door:
- opvoornoemde[slachtoffer 2] af te rennen en/of
-(vervolgens)een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerpte tonen aan die [slachtoffer 2] en/of
-(vervolgens)met dat mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerpeen stekende beweging te maken naar, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerpeen zwaaiende beweging te maken op korte afstand van, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] ;
Zaak met parketnummer 05-075559-23 (gevoegd):
hij opof omstreeks17 januari 2023 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[benadeelde] en/of [slachtoffer 3] en/of[slachtoffer 4] en/of[slachtoffer 5] en/of (een)ander(e)perso(o)n(en)heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door:
- een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp,aan voornoemde personen te tonen en/of
- (vervolgens) (met een versnelde pas) richting voornoemde personen te lopen terwijl verdachte en/of zijn mededader een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand had en/of (daarbij) met de punt van voornoemd voorwerp te wijzen in de richting voornoemde perso(o)n(en) en/of
- (vervolgens) met dat mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerpachter voornoemde personen aan te fietsen en/of
- (daarbij) te roepen "kom dan, kom dan" en/of "De volgende keer pak ik jullie!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 08-118951-23 (gevoegd):
hij opin of omstreeks de periode van22 maart 2023tot en met 23 maart 2023te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk een(zwarte)fiets van het merk/type Gazelle Esperit,in elk geval enig goed, dat/diegeheel of ten deleaan [slachtoffer 6], in elk geval aan een andertoebehoorde(n)heeftvernield,beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen [verdachte] meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 05-024474-23 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 05-024474-23 onder 2 en in de zaak met parketnummer 05-075559-23 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 08-118951-23 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van verdachte

[verdachte] is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die hem niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Door de rechtbank is [verdachte] veroordeeld voor – kort gezegd – medeplegen van poging tot afpersing, bedreiging, medeplegen van bedreiging en beschadiging tot een jeugddetentie voor de duur van tien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderd uren subsidiair vijftig dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarden gesteld dat [verdachte] – kort gezegd – zal meewerken aan (gezinsgerichte) ambulante behandeling en dat hij zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen. De voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis met uitzondering van de straf. De advocaat-generaal heeft als straf gevorderd een jeugddetentie voor de duur van vijftien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderdvijftig uren, subsidiair vijfenzeventig dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met het tijdsverloop en in het bijzonder met de periode tussen de uitspraak in eerste aanleg en de uitspraak in hoger beroep van vijftien maanden, het feit dat de voorlopige hechtenis van [verdachte] sinds 26 januari 2023 onder bijzondere voorwaarden is geschorst, waardoor hij inmiddels ruim twee jaar onder toezicht heeft gestaan en dat er geen nieuwe misdrijven op zijn strafblad staan. Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming
(hierna: de Raad).
Naar het oordeel van het hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van [verdachte] , zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich in een zeer korte periode schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot afpersing en tweemaal aan bedreiging, waarbij hij telkens gebruik heeft gemaakt van een mes. Bij de poging tot afpersing en de bedreiging op de [brug] droeg [verdachte] donkere kleding en een balaclava. Bij de poging tot afpersing is een mes tegen de keel van het slachtoffer gezet. Bij de bedreiging is met een mes gezwaaid en richting het slachtoffer gestoken. Bij de andere bedreiging zijn jonge kinderen op een schoolplein bedreigd. Daarbij is verdachte achter een aantal van die kinderen aangefietst en is hen een mes getoond. Feiten als deze maken een grote inbreuk op het veiligheidsgevoel van anderen. [verdachte] neemt daarvoor geen verantwoordelijkheid en blijft, ook in hoger beroep, ontkennen de feiten te hebben gepleegd. Dat rekent het hof [verdachte] aan en vindt het hof zorgelijk.
Verder heeft [verdachte] een fiets beschadigd van een jongen met wie hij ruzie had. Het hof geeft [verdachte] mee dat dit soort gedrag (eigenrichting) nooit de juiste reactie is. [verdachte] heeft de beschadiging bekend en de schade aan de fiets reeds vergoed.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waaruit volgt dat bij jeugdigen voor afpersing een taakstraf vanaf de duur van zestig uren, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie, het oriëntatiepunt is en dat voor bedreiging met het tonen van een mes een taakstraf voor de duur van zestig uren het oriëntatiepunt is. Het oriëntatiepunt voor vernieling met geringe schade is een taakstraf voor de duur van twintig uren.
Het hof heeft gelet op het strafblad van 20 december 2024, waaruit blijkt dat [verdachte] op 31 mei 2024 een strafbeschikking heeft gekregen voor het rijden zonder rijbewijs. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is dus van toepassing.
Het hof heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad van 25 oktober 2023. Daaruit volgt dat er zorgen zijn over [verdachte] op verschillende leefgebieden. De Raad acht het noodzakelijk dat [verdachte] en zijn moeder meewerken aan ambulante hulp in de thuissituatie en dat een kamertraining voor [verdachte] wordt ingezet. Er is al langdurig hulp betrokken in het leven van [verdachte] . Verschillende vormen van hulp binnen een vrijwillig kader hebben tot op heden niet het gewenste resultaat bereikt. De Raad ziet geen mogelijkheden meer voor ambulante behandeling en is van mening dat een plaatsing binnen een kamertraining/begeleid wonen of een soortgelijke setting in het belang van [verdachte] en moeder is. Ondanks dat de Raad van mening is dat intrinsieke motivatie van [verdachte] van belang is voor de effectiviteit van de hulp en begeleiding van [verdachte] , hoopt de Raad dat hij ook extern gemotiveerd kan worden door een voorwaardelijke straf. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden het meewerken aan begeleiding van Jeugdbescherming [locatie] , ook als dit inhoudt het meewerken aan (gezinsgerichte) ambulante behandeling en/of plaatsing bij begeleid wonen. De Raad ziet geen contra-indicatie voor een werkstraf.
Deskundige de heer [naam 1] , jeugdreclasseerder, verbonden aan Jeugdbescherming [locatie] , heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het de afgelopen periode wisselend is gegaan met [verdachte] , maar dat het de laatste tijd beter gaat. [verdachte] geeft op dit moment aan dat hij niet uit huis wil en zijn moeder heeft ook ter zitting aangegeven dat de noodzaak voor gezingsbehandeling of -ondersteuning veel minder is geworden. Sinds de uitspraak van de rechtbank zijn er geen meldingen meer van de politie [plaats 2] over [verdachte] binnengekomen. Dat is een groot verschil met de periode daarvoor. Het contact met de jeugdreclassering is voor [verdachte] wel van positieve invloed geweest, maar zijn houding en het gebrek aan motivatie maken dat de jeugdreclassering niet nogmaals een voorwaardelijk strafdeel met toezicht door de jeugdreclassering adviseert.
Deskundige mevrouw [naam 2] , onderzoeker verbonden aan de Raad, heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat [verdachte] niet heeft meegewerkt aan kamertraining en aan hulpverlening. [verdachte] is niet gemotiveerd en herkent zich niet in de zorgen. Het is erg zorgelijk dat [verdachte] met deze houding onder bijzondere voorwaarden uitkomt terwijl die wel hard nodig zijn. Het oorspronkelijke advies van de Raad is aangepast omdat de jeugdreclassering heeft laten weten dat houden aan voorwaarden door [verdachte] niet (langer) haalbaar is.
Ter terechtzitting van het hof heeft [verdachte] verklaard dat het inmiddels thuis beter gaat en de band met zijn moeder stabieler is. [verdachte] heeft verklaard dat hij niet gemotiveerd is om zich aan bijzondere voorwaarden te houden, maar dat als ze worden opgelegd hij zich er wel aan zal houden in verband met de consequenties. [verdachte] is anderhalf jaar geleden bekeerd tot de islam en dat geeft hem motivatie, rust en discipline, aldus [verdachte] . Verder heeft hij een relatie en trouwplannen.
Het hof stelt voorop dat de ernst van de feiten zich lenen voor het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Het hof houdt echter rekening met de jeugdige leeftijd van [verdachte] ten tijde van het plegen van de feiten.
Het hof zal daarom geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen aangezien de heer [naam 1] heeft verklaard dat het de afgelopen periode beter gaat met verdachte. Vooral gelet op de ernst van de feiten legt het hof wel een hogere taakstraf in de vorm van een werkstraf en een hogere voorwaardelijke jeugddetentie op dan de rechtbank heeft gedaan.
Gelet op hetgeen door de heer [naam 1] verder is verklaard, zal het hof geen bijzondere voorwaarden koppelen aan het voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 661,68, bestaande uit € 11,68 aan materiële schade (reiskosten naar de zitting in eerste aanleg) en € 650,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 511,68, bestaande uit € 11,68 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof moet dus oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat € 500,- aan immateriële schade billijk en toewijsbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht om matiging van de immateriële schade tot maximaal € 300,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-075559-23 bewezenverklaarde handelen van [verdachte] rechtstreeks schade heeft geleden tot € 661,68, bestaande uit € 11,68 aan materiële schade (reiskosten naar de zitting) en € 650,- aan immateriële schade. [verdachte] is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Omdat [verdachte] voor dit feit in hoger beroep is vrijgesproken van medeplegen, zal er geen sprake zijn van hoofdelijkheid.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-024474-23 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 05-075559-23 en in de zaak met parketnummer 08-118951-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-024474-23 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 05-075559-23 en in de zaak met parketnummer 08-118951-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-075559-23 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 511,68 (vijfhonderdelf euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 11,68 (elf euro en achtenzestig cent) aan materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-075559-23 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 511,68 (vijfhonderdelf euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 11,68 (elf euro en achtenzestig cent) aan materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
17 januari 2023.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman, griffier,
en op 11 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 februari 2025.
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. K.E. Tangelder, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
Verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Hierna wordt telkens – tenzij anders vermeld – verwezen naar het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Nederland, zaakregistratienummer
2.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 2] , p.64-66.
3.Het proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding [medeverdachte 1] , p. 78.
4.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 89-90.
5.De waarneming van de rechtbank tijdens de terechtzitting van 31 oktober 2023.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 12.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 oktober 2023.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2023, p. 48.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2023, p. 48
10.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 12-13 en het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 90.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 15 en het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] , p. 19.
12.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 90.
13.Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] , p. 19.
14.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het in de wettelijke vorm opgemaakt
15.Het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank van 31 oktober 2023, p. 6.
16.De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van het hof van 28 januari 2025.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 7-8.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , p. 21-22.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] , p. 24.
20.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het in de wettelijke vorm opgemaakt