ECLI:NL:GHARL:2025:643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
200.345.593/01 en 200.345.593/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeschikking inzake omgangsregeling tussen moeder en vader van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2025 een herstelbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een moeder en een vader van een minderjarige. De moeder, die met haar dochter is verhuisd van een plaats nabij Nijmegen naar een locatie ongeveer 200 km verderop, is door het hof opgedragen om met haar dochter te verhuizen naar een plek binnen een straal van 25 kilometer van het woonadres van de vader. Dit besluit is genomen in het kader van het belang van de minderjarige en de wens om de omgang met de vader te faciliteren.

De omgangsregeling is als volgt vastgesteld: vanaf heden tot 1 februari 2025 zal de omgang plaatsvinden in de oneven weken op zaterdag van 11.00 tot 15.00 uur, begeleid door een familielid van de vader. Na deze periode zal de omgangstijd geleidelijk worden uitgebreid, met overnachtingen bij de vader vanaf 1 juli 2025, mits er begeleiding aanwezig is. Het hof heeft ook een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor het geval de moeder niet meewerkt aan de omgangsregeling, met een maximum van € 25.000,-.

De vader had verzocht om een aanvulling op de eerdere beschikking van 16 januari 2025, waarin het hof verzuimd had om een dwangsom te verbinden aan de omgangsregeling. De moeder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft geoordeeld dat er inderdaad een verzuim was en heeft het verzoek van de vader toegewezen. De beschikking is op 7 februari 2025 in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.345.593/01 en 200.345.593/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 226923)

beslissing op verzoek ex artikel 32 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

in de zaak van

[verzoekster] (de moeder),

die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.A.M. Staal-Olislaegers te Winschoten,
en

[verweerder] (de vader),

die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.B.M. Kaaij te Nijmegen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:

de raad voor de kinderbescherming (de raad),

regio Noord Nederland, locatie Groningen.
Het hof heeft in deze zaak op 16 januari 2025 een beschikking gegeven.
Het hof heeft kennis genomen van een verzoek van mr. Kaaij bij brief van 17 januari 2025 namens de vader om de beschikking aan te vullen. De vader stelt dat het hof heeft verzuimd een beslissing te nemen over een onderdeel van het verzochte door de vader, te weten het verbinden van een dwangsom aan de omgangsregeling. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat het hof onder r.o. 5.19 van zijn beschikking van 16 januari 2025 heeft overwogen dat het hof, net als bij de beslissing over de terugverhuizing en met de in r.o. 5.7 genoemde argumenten, het verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan de omgangsregeling, zal toewijzen. Het hof heeft volgens de vader echter verzuimd om in het dictum een dwangsom te verbinden aan de vastgestelde omgangsregeling.
De moeder is in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Bij brief van 22 januari 2025 heeft mr. Staal-Olislaegers namens de moeder bericht dat zij zich refereert aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat in de beschikking inderdaad is verzuimd te beslissen over een onderdeel van het verzochte en wijst het verzoek toe.
Het hof bepaalt dat daar waar onder “7. De beslissing” het volgende staat:
“stelt een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast, inhoudende dat [de minderjarige] op de volgende momenten bij de vader verblijft:
- vanaf heden tot 1 februari 2025: in ieder weekend in de oneven weken op zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur, begeleid door een familielid van de vader;
- vanaf 1 februari 2025 tot 1 april 2025: in ieder weekend in de oneven weken op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur, begeleid door een familielid van de vader, waarbij [de minderjarige] voor vertrek bij de vader heeft gegeten;
- vanaf 1 april 2025 tot 1 juli 2025: in ieder weekend in de oneven weken zowel op de zaterdag als op de zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur, begeleid door een familielid van de vader, waarbij [de minderjarige] voor vertrek bij de vader heeft gegeten;
- vanaf 1 juli 2025: ieder weekend in de oneven weken van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij [de minderjarige] bij de vader overnacht en waarbij de omgang wordt begeleid door een familielid van de vader. Uitsluitend wanneer het (om praktische redenen) niet mogelijk is dat er ’s nachts begeleiding aanwezig is, vervalt voor dat betreffende weekend de overnachting en vindt de omgang op twee losse dagen plaats: op zaterdag en zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de moeder zolang zij in [woonplaats1] woont verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [de minderjarige] . Vanaf het moment dat de moeder is verhuisd, dient het halen en brengen in onderling overleg tussen de ouders bij helfte te worden verdeeld;”
de uitspraak wordt aangevuld met het volgende:
bepaalt dat de moeder aan de hiervoor vastgestelde omgangsregeling dient mee te werken, en wel op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de moeder hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
Deze aanvulling wordt gesteld op de minuut.
Voor het overige blijft de beschikking, ook wat betreft de datum van uitspraak, geheel in stand.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. A.P. de Jong-de Goede
en mr. M.J. van Lingen, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 7 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.