ECLI:NL:GHARL:2025:219

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
200.345.593/01 en 200.345.593/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot terugverhuizing van de moeder met minderjarige naar nabijheid van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het ouderlijk gezag van een minderjarige. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, is in augustus 2023 zonder instemming van de vader verhuisd naar een plaats 200 km van de vader. De vader heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om de moeder te bevelen terug te verhuizen naar een locatie binnen 25 kilometer van zijn woonadres. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet voldoet aan haar verplichting om de omgang tussen de vader en de minderjarige te bevorderen, en heeft het verzoek van de vader om terugverhuizing toegewezen. De moeder moet uiterlijk op 1 april 2025 terugverhuizen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast heeft het hof de omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in de oneven weken bij de vader verblijft, begeleid door een familielid van de vader. Het hof heeft ook bepaald dat de moeder de vader op de hoogte moet houden van belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.345.593/01 en 200.345.593/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 226923)
beschikking van 16 januari 2025
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.A.M. Staal-Olislaegers te Winschoten,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.B.M. Kaaij te Nijmegen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 december 2023 (zoals hersteld bij beschikking van 15 januari 2024) en 6 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 augustus 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 23 november 2024 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de moeder van 27 november 2024 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2024 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is namens de raad een zittingsvertegenwoordiger verschenen.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben van medio 2019 tot medio 2021 een relatie met elkaar gehad en hebben samengewoond in [woonplaats2] .
Uit die relatie is [in] 2020 [de minderjarige] geboren.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
Sinds het uiteengaan van de ouders woont [de minderjarige] bij de moeder.
3.2.
In een vaststellingsovereenkomst, door de ouders ondertekend op 4 juni 2021, zijn de ouders overeengekomen dat zij in onderling overleg het contact tussen de vader en [de minderjarige] zullen invullen. De ouders hebben ervoor gekozen geen structurele omgangsregeling vast te stellen. Ook is afgesproken dat de moeder de vader op de hoogte zal stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en hem daarover zal raadplegen.
3.3.
De moeder is eind augustus 2023 zonder instemming van de vader verhuisd van een plaats op ongeveer 15 kilometer van [woonplaats2] naar [woonplaats1] , een plaats op ongeveer 200 kilometer van [woonplaats2] .
3.4.
Bij beschikking van 1 december 2023, zoals hersteld bij beschikking van 15 januari 2024, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader vanaf de maand december 2023 eenmaal per maand in het weekend een dagdeel omgang heeft met [de minderjarige] onder begeleiding van het [naam1] waarbij de moeder verantwoordelijk is voor en de kosten draagt van het vervoer van en naar [woonplaats2] ;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het ouderlijk gezag en naar de invulling van het contact tussen de vader en [de minderjarige] ;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5.
In zijn rapport van 24 juli 2024 heeft de raad aan de rechtbank geadviseerd:
- het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [de minderjarige] af te wijzen;
- de (definitieve) beslissing op het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de nog in te zetten (meer) specialistische omgangsinstantie. De raad achtte zich op dat moment onvoldoende geïnformeerd om een passend advies over een (definitieve) omgangsregeling te kunnen geven, omdat niet inzichtelijk was geworden in hoeverre het de vader lukt om aan te sluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft en wat hierin maximaal haalbaar is. Op dat moment achtte de raad een verhoging van de frequentie van de omgang naar elke drie weken gedurende twee uur onder begeleiding van het [naam1] in het belang van [de minderjarige] . Zodra een, nog in te zetten, meer specialistische omgangsinstantie betrokken raakt kan gezamenlijk gekeken worden of, en zo ja, in hoeverre, de omgang kan worden uitgebreid en wie de vader daarbij kan ondersteunen;
- een informatieregeling vast te stellen waarbij de moeder de vader enkele dagen voor elk omgangsmoment kort via een e-mailbericht informeert over de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige] , en daarbij elke maand één foto van [de minderjarige] meestuurt, welke informatie en/of foto niet door de vader op social media mag worden gedeeld.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 6 augustus 2024 heeft de rechtbank:
- de volgende (definitieve) omgangsregeling vastgesteld:
[de minderjarige] verblijft ieder oneven weekend bij de vader, met de volgende opbouw:
  • in de maand augustus 2024: op zaterdag van 11.00 tot 15.00 uur;
  • in de maand september 2024: op zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur;
  • in de maand oktober 2024: van zaterdag 11.00 uur tot zondag 10.00 uur;
  • in de maand november 2024: van zaterdag 11.00 uur tot zondag 13.00 uur;
  • in de maand december 2024: van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • daarna: van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur,
waarbij de moeder verantwoordelijk is voor het vervoer van [de minderjarige] ;
- deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het treffen van een informatieregeling;
- het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder de verzoeken van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en om de moeder te bevelen met [de minderjarige] terug te verhuizen naar de regio [plaats1] .
3.7.
Bij vonnis in kort geding van 16 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter, voor de periode totdat het hof in deze procedure een uitspraak heeft gedaan over het verzoek van de moeder tot schorsing van de beschikking van 6 augustus 2024, de moeder veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling zoals bepaald in de beschikking van 6 augustus 2024 in die zin dat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat met ingang van 26 oktober 2024 eens per 14 dagen op zaterdag van 11.00 tot 15.00 uur omgang plaatsvindt tussen de vader en [de minderjarige] bij de vader thuis en dat de omgang wordt begeleid door een familielid van de vader. Ook heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden aan de omgangsregeling van € 250,- per keer dat de moeder de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 5.000,-.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De moeder komt met vijf grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking van 6 augustus 2024. Deze grieven zien op de omgangsregeling. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de werking van de bestreden beschikking te schorsen tot in dit hoger beroep zal zijn beslist over de omgangsregeling en de daarbij behorende voorwaarden, subsidiair te bepalen dat
de werking van de bestreden beschikking zal zijn geschorst in afwachting van de beslissing van het hof over de omgangsregeling en de daarbij behorende voorwaarden en te bepalen dat in plaats daarvan een omgangsregeling zal gelden inhoudende dat de vader eenmaal per maand gedurende twee uren begeleid contact zal hebben met [de minderjarige] bij het [naam1] in [woonplaats2] dan wel een omgangshuis in de buurt van de huidige woonplaats van de moeder, althans een door het hof te bepalen begeleide omgangsregeling;
- te bepalen dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvindt onder begeleiding van een gespecialiseerde hulpverleningsinstantie, waarbij onder regie van de gespecialiseerde
hulpverleningsinstantie dient te worden bepaald op welke wijze de omgangsregeling kan worden uitgebreid en begeleiding wanneer mogelijk kan worden afgebouwd, althans een door het hof te bepalen omgangsregeling;
- te bepalen dat de kosten van deze procedure zullen worden gecompenseerd in die zin
dat elke partij de eigen kosten draagt.
4.2.
De vader voert verweer tegen het principaal hoger beroep van de moeder. Hij verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen. De vader heeft het hof tevens verzocht de moeder te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling en aan het geven van de uitvoering van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , zoals door de rechtbank bij de bestreden beschikking is vastgesteld, dan wel door het hof zal worden vastgesteld op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag c.q. ieder keer dat de moeder hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-.
4.3.
De vader komt op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep. Deze grieven zien op zijn verzoeken om de moeder te bevelen met [de minderjarige] terug te verhuizen, om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en om een informatieregeling vast te leggen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- te bevelen dat de moeder met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar de regio [plaats1] / [woonplaats2] uiterlijk per 1 februari 2025 dan wel per uiterste datum zoals het hof redelijk acht, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag c.q. iedere keer dat de moeder hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
- te bepalen dat de vader samen met de moeder (gezamenlijk) belast wordt met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , subsidiair te bepalen dat de moeder gehouden is de vader op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen ingevolge artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.4.
De moeder voert verweer tegen het incidenteel hoger beroep van de vader. Zij verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep, dan wel zijn verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
4.5.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.345.593/02 (het schorsingsverzoek)
5.1.
Nu het hof vandaag uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij de behandeling van haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal dat verzoek om die reden afwijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.345.593/01 (de hoofdzaak)
Terugverhuizing
5.2.
De moeder is in augustus 2023 met [de minderjarige] verhuisd naar [woonplaats1] , waar zij sindsdien ook staan ingeschreven. Omdat de moeder op dat moment alleen was belast met het gezag over [de minderjarige] was zij in beginsel vrij in de keuze van haar woonplaats en die van [de minderjarige] . Maar op grond van artikel 1:247 lid 3 BW omvat het ouderlijk gezag, ook in geval van eenhoofdig gezag, mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Deze verplichting hangt samen met het uitgangspunt dat een kind en een ouder (in dit geval [de minderjarige] en de vader) recht hebben op omgang met elkaar. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
5.3.
Bij eenhoofdig gezag bestaat ook een grondslag om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn (uitspraak Hoge Raad van 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513).
5.4.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de vader om de moeder te bevelen met [de minderjarige] terug te verhuizen, moet worden toegewezen. Het hof zal bepalen dat de moeder uiterlijk op 1 april 2025 terugverhuisd moet zijn naar een plaats binnen een straal van 25 kilometer vanaf het woonadres van de vader. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.5.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan voornoemde situatie dat de moeder niet voldoet aan haar verplichting als gezaghebbende ouder om omgang tussen [de minderjarige] en de vader te bevorderen. Het hof onderschrijft de overweging van de rechtbank in de tussenbeschikking van 1 december 2023 waarin staat dat de moeder weliswaar aangeeft dat zij haar medewerking verleent aan het tot stand brengen van omgang tussen de vader en [de minderjarige] , maar dit enkel lijkt te willen doen onder door haar gestelde voorwaarden. De moeder heeft in ieder geval twee keer aanleiding gezien om de begeleide omgang vroegtijdig af te breken (in april 2023 bij het [naam1] in [plaats1] en in augustus 2023 bij het [naam1] in [woonplaats2] ). Vervolgens heeft de vader op respectievelijk 1 en 18 september 2023 verzoekschriften ingediend tot het vaststellen van een omgangsregeling en tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Naar aanleiding van deze verzoekschriften heeft de (advocaat van) de vader via de toenmalige advocaat van de moeder vernomen dat de moeder inmiddels was verhuisd naar de stad of provincie [plaats2] . Nadien is de vader via de Basisregistratie Personen gebleken dat de moeder sinds 31 augustus 2023 ingeschreven staat in [woonplaats1] .
Verder is het hof gebleken dat de moeder ook na haar verhuizing in ieder geval twee keer de op dat moment geldende omgangsregeling / afspraken over omgangsmomenten niet wilde nakomen. Op 23 april 2024 heeft zij de rechtbank verzocht de op dat moment geldende voorlopige omgangsregeling aan te passen. Zij vond de regeling te belastend voor [de minderjarige] , mede doordat zij vijf uur op een dag moet reizen voor (op dat moment) twee uur omgang.
Ook na de bestreden beschikking heeft de moeder geweigerd de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling na te komen. De moeder heeft aan de vader bericht dat zij de omgang niet verantwoord acht en dat de beslissing van de rechtbank haaks staat op het advies van de raad in zijn rapport van 24 juli 2024, te weten om de omgang te laten begeleiden door een specialistisch omgangshuis/instantie. De vader is een kortgedingprocedure gestart en de voorzieningenrechter heeft de moeder veroordeeld tot nakoming van de bestreden beschikking, op straffe van een dwangsom. Weliswaar voert de moeder momenteel de omgangsregeling uit, maar het hof sluit niet uit dat de dreiging van de dwangsom hierin een grote rol speelt.
Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van het hof dat de moeder omgang tussen [de minderjarige] en de vader niet bevordert.
5.6.
Het hof neemt bij zijn oordeel verder in aanmerking dat het hof niet is gebleken van een noodzaak voor de moeder om in [woonplaats1] te wonen. De moeder had als redenen voor haar verhuizing aangevoerd dat ze een verkorte pabo-opleiding wilde gaan volgen die volgens haar alleen in [plaats2] werd aangeboden, dat de vader negen maanden niets van zich had laten horen en dat ze in een nieuwe omgeving wilde wonen. Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de moeder is gestopt met de verkorte pabo-opleiding, omdat de juridische procedures haar veel energie kosten. Momenteel heeft de moeder geen dagbesteding. Ook is niet gebleken dat het netwerk van de moeder in de omgeving van [woonplaats1] woont en dat dat een reden zou zijn om in die omgeving te willen wonen. Integendeel, ter zitting heeft de moeder verklaard dat haar ouders in Duitsland, over de grens bij [woonplaats2] wonen.
Bovendien gaat [de minderjarige] , die nu 4,5 jaar is, nog niet naar school. Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat [de minderjarige] gewend is in haar nieuwe woonplaats en dat het voor haar belastend zou zijn om terug te verhuizen, volgt het hof de moeder hierin niet. De moeder en [de minderjarige] wonen sinds ruim een jaar in [woonplaats1] , terwijl ze daarvoor in [woonplaats2] en omgeving hebben gewoond. [de minderjarige] heeft nog geen activiteiten in [woonplaats1] . Het hof acht het juist in het belang van [de minderjarige] dat ze (voordat ze leerplichtig wordt en naar school zal gaan) dichter bij haar vader in de buurt woont. Op die manier kan er op een minder belastende manier omgang plaatsvinden en kunnen [de minderjarige] en de vader gemakkelijker een band met elkaar opbouwen. Het hof acht in dit verband van belang dat vanwege de verstandelijke beperking waarmee de vader kampt een goede omgang eerder in de knel dreigt te komen en ook van de moeder kan worden gevergd met die omstandigheid rekening te houden.
5.7.
Het hof zal ook het verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan het bevel tot terugverhuizing toewijzen. Zoals hiervoor overwogen, heeft de moeder eenzijdig besloten de bestreden beschikking naast zich neer te leggen en de vastgestelde omgangsregeling niet uit te voeren. Pas na dreiging van de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom, is de moeder de omgangsregeling na gaan komen. Gelet hierop acht het hof het aangewezen om een dwangsom op te leggen voor iedere dag na 1 april 2025 dat de moeder in gebreke blijft te verhuizen. Het hof beseft dat gelet op de huidige woningmarkt het niet eenvoudig is om een woning te vinden. Maar nu de moeder tot nu toe niet of nauwelijks pogingen heeft ondernomen om een woning in de omgeving van het woonadres van de vader te vinden, is ook niet gebleken dat het voor de moeder niet mogelijk is om een woning in die regio te krijgen.
Ouderlijk gezag
5.8.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.9.
Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders, in elk geval binnen afzienbare tijd, daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.10.
Het hof begrijpt de wens van de vader dat hij een gelijkwaardige positie als ouder wil hebben, maar bij de te nemen beslissing staat het belang van [de minderjarige] voorop. Naar het oordeel van het hof is het op dit moment in haar belang noodzakelijk dat de moeder alleen het ouderlijk gezag blijft uitoefenen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.11.
Tussen de ouders is sprake van een verstoorde verstandhouding. Er is sprake van ex-partnerproblematiek en wederzijds wantrouwen. De ouders communiceren niet of nauwelijks rechtstreeks met elkaar. De communicatie vindt de afgelopen periode met name plaats via de advocaten en de begeleider van de vader.
Daarbij komt dat de vader een verstandelijke beperking heeft. Sinds april 2022 heeft hij een begeleider, werkzaam bij het buurtteam, die hem ondersteunt op verschillende leefgebieden. In augustus 2022 is de vader diagnostisch onderzocht door [naam2] . Uit dit onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat het de vader in vergelijking met leeftijdsgenoten meer moeite kost om taal te begrijpen en te gebruiken, om op eigen inzicht handelsgerichte taken te plannen en uit te voeren, om verbaal gegeven informatie te onthouden en na te zeggen en om visuele informatie te verwerken. Hierdoor dient men alert te zijn op overvraging van de vader op cognitief gebied.
Zoals gezegd is de verstandhouding tussen ouders verstoord en zelfs zodanig dat de communicatie enkel via de advocaten verloopt en met de begeleider van vader. In deze situatie waarin de vader bovendien een verstandelijke beperking heeft en snel overvraagd wordt, acht het hof de vader en de moeder onvoldoende in staat om - op een wijze die in het belang is van [de minderjarige] (waaronder ook valt dat gezagsbeslissingen voortvarend genomen kunnen worden) - gezamenlijk te overleggen en gezagsbeslissingen te nemen over [de minderjarige] . Het hof verwacht ook niet dat hierin binnen afzienbare tijd verandering zal komen.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat de ouders zich de komende tijd vooral richten op de omgangsregeling en de hiervoor noodzakelijke onderlinge communicatie.
5.12.
Het hof merkt ten overvloede op dat bovenstaande beslissing over het gezag losstaat van de omgang. Dat het hof gelet op de beperkingen van de vader gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] acht, betekent niet dat de vader niet in staat is de omgangsmomenten op een voor [de minderjarige] adequate wijze uit te voeren.
Informatieregeling
5.13.
Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter daarover een regeling vaststellen.
5.14.
De vader heeft verzocht om voor het geval zijn verzoek tot gezamenlijk gezag wordt afgewezen, te bepalen dat de moeder gehouden is de vader op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen.
5.15.
Hoewel de moeder al op grond van voornoemd artikel 1:377b lid 1 BW verplicht is de vader te informeren over [de minderjarige] en de moeder in de bestreden beschikking is gewezen op deze wettelijke verplichting, is gebleken dat de moeder de vader al langere tijd niet informeert. Los van het feit dat de vader in zijn algemeenheid belang heeft bij informatie over zijn dochter, heeft de vader specifiek informatie nodig om de omgangsmomenten op een goede manier vorm te kunnen geven, bijvoorbeeld over welke activiteiten [de minderjarige] heeft ondernomen, wat er speelt in haar leven en welke dingen zij leuk vindt om te doen. Het hof zal het verzoek van de vader daarom toewijzen. Het hof merkt hierbij ten overvloede op dat het niet de bedoeling is dat de vader de informatie en foto’s van [de minderjarige] die hij van de moeder krijgt, zonder toestemming van de moeder op social media plaatst.
Omgangsregeling
5.16.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.17.
De moeder is van mening dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] moet plaatsvinden onder begeleiding van een gespecialiseerde hulpverleningsinstantie, waarbij onder regie van die instantie dient te worden bepaald op welke wijze de omgangsregeling kan worden uitgebreid en wanneer begeleiding mogelijk kan worden afgebouwd. De raad had dit in zijn rapport van 24 juli 2024 geadviseerd en volgens de moeder moet dit advies worden gevolgd. Op die manier kan er zicht komen op de mogelijkheden van de vader met betrekking tot de omgangsmomenten met [de minderjarige] .
5.18.
Het hof volgt de moeder hierin niet. Ter zitting is gebleken dat, conform het vonnis in kort geding van 16 oktober 2024, [de minderjarige] sinds eind oktober 2024 eens in de twee weken van 11.00 uur tot 15.00 uur bij de vader verblijft, waarbij een familielid van de vader de omgang begeleidt. Deze omgangsregeling verloopt naar behoren. Het hof is niet gebleken dat deze omgangsregeling, waarbij de omgang wordt begeleid door een familielid van de vader, niet in het belang van [de minderjarige] is. Ook ziet het hof, anders dan de moeder heeft aangevoerd, geen contra-indicaties voor een verdere opbouw van de omgangsregeling. Wel acht het hof omgang van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.00 uur het maximaal haalbare, gelet ook op de omstandigheid dat de omgang steeds begeleid plaatsvindt. Nu de periode waarvoor de opbouw was bepaald, inmiddels al is verstreken, zal het hof een nieuwe opbouw vaststellen als volgt:
- vanaf heden tot 1 februari 2025: in ieder weekend in een oneven week op zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur, begeleid door een familielid van de vader;
- vanaf 1 februari 2025 tot 1 april 2025: in ieder weekend in een oneven week op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur, begeleid door een familielid van de vader, waarbij [de minderjarige] voor vertrek bij de vader heeft gegeten;
- vanaf 1 april 2025 tot 1 juli 2025: in ieder weekend in een oneven week zowel op de zaterdag als op de zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur, begeleid door een familielid van de vader, waarbij [de minderjarige] voor vertrek bij de vader heeft gegeten;
- vanaf 1 juli 2025: ieder weekend in een oneven week van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij [de minderjarige] bij de vader overnacht en waarbij de omgang wordt begeleid door een familielid van de vader. Uitsluitend wanneer het (om praktische redenen) niet mogelijk is dat er ’s nachts begeleiding aanwezig is, vervalt voor dat betreffende weekend de overnachting en vindt de omgang op twee losse dagen plaats: op zaterdag en zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur. Het hof merkt hierbij op dat het aan de vader is om te bepalen welk familielid van hem aanwezig is. Het is niet aan de moeder om voorwaarden te stellen over welk familielid van vader de omgang mag begeleiden.
Met betrekking tot het halen en brengen van [de minderjarige] is het hof van oordeel dat zolang de moeder in [woonplaats1] woont, zij verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [de minderjarige] . Vanaf het moment dat de moeder is verhuisd, dient het halen en brengen in onderling overleg tussen de ouders bij helfte te worden verdeeld.
5.19.
Het hof zal, net als bij de beslissing over de terugverhuizing en met de in r.o. 5.7 genoemde argumenten, het verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan de omgangsregeling, toewijzen.
5.20.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de moeder en de vader een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.345.593/02
wijst het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af;
in de zaak met zaaknummer 200.345.593/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 6 augustus 2024, voor zover daarbij het verzoek van de vader met betrekking tot het bevel tot terugverhuizing van de moeder met [de minderjarige] is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
beveelt de moeder voor 1 april 2025 met [de minderjarige] terug te verhuizen naar een plaats binnen een straal van 25 kilometer van het woonadres van de vader, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat de moeder hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 6 augustus 2024, voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] is afgewezen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 6 augustus 2024, voor zover daarbij de vader niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot het treffen van een informatieregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder gehouden is de vader op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en verder over welke activiteiten [de minderjarige] heeft ondernomen, wat er speelt in haar leven en welke dingen zij leuk vindt om te doen, waarbij de moeder regelmatig een foto van [de minderjarige] in haar dagelijkse leven verstrekt, en hem te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 6 augustus 2024, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast, inhoudende dat [de minderjarige] op de volgende momenten bij de vader verblijft:
- vanaf heden tot 1 februari 2025: in ieder weekend in de oneven weken op zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur, begeleid door een familielid van de vader;
- vanaf 1 februari 2025 tot 1 april 2025: in ieder weekend in de oneven weken op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur, begeleid door een familielid van de vader, waarbij [de minderjarige] voor vertrek bij de vader heeft gegeten;
- vanaf 1 april 2025 tot 1 juli 2025: in ieder weekend in de oneven weken zowel op de zaterdag als op de zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur, begeleid door een familielid van de vader, waarbij [de minderjarige] voor vertrek bij de vader heeft gegeten;
- vanaf 1 juli 2025: ieder weekend in de oneven weken van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij [de minderjarige] bij de vader overnacht en waarbij de omgang wordt begeleid door een familielid van de vader. Uitsluitend wanneer het (om praktische redenen) niet mogelijk is dat er ’s nachts begeleiding aanwezig is, vervalt voor dat betreffende weekend de overnachting en vindt de omgang op twee losse dagen plaats: op zaterdag en zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de moeder zolang zij in [woonplaats1] woont verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [de minderjarige] . Vanaf het moment dat de moeder is verhuisd, dient het halen en brengen in onderling overleg tussen de ouders bij helfte te worden verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. A.P. de Jong-de Goede
en mr. M.J. van Lingen, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.