ECLI:NL:GHARL:2025:629

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
200.338.059/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap en verzwijging van een auto in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is het hoger beroep ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kern van het geschil betreft de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die in 2015 zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] een auto heeft verzwegen die tot de gemeenschap behoorde, en vordert dat zij de waarde van deze auto aan hem vergoedt. Daarnaast vordert hij vergoeding van kosten die hij voor [geïntimeerde] heeft betaald, die volgens hem verrekend hadden moeten worden met de kinderalimentatie.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep op 4 februari 2025 behandeld. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellant] met betrekking tot de verzwegen auto niet toewijsbaar zijn, omdat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] wist dat de auto op de peildatum tot de gemeenschap behoorde. Het hof concludeert dat de auto, die op naam van de zus van [geïntimeerde] stond, niet als verzwegen kan worden beschouwd. De vorderingen van [appellant] worden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 1.192,19, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 juli 2023. De kosten van de procedure worden door beide partijen zelf gedragen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en eerlijkheid in de afwikkeling van huwelijksgoederengemeenschappen, vooral in het licht van de wettelijke bepalingen omtrent verzwijging van gemeenschapsgoederen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en een beslissing genomen die recht doet aan de gemaakte afspraken in het convenant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.059/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10610755
arrest van 4 februari 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Westerveld te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 23 juli 2024 heeft op 26 november 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden, dit ten overstaan van de raadsheer-commissaris. Van die zitting is een verslag gemaakt (het proces-verbaal) en dat is toegevoegd aan het dossier.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben bij hun echtscheiding afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] destijds verzwegen heeft dat zij een auto had gekocht en dat die auto tot de gemeenschap behoorde. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] daarom haar aandeel in de auto aan hem verbeurd (dit op grond van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). [appellant] vordert dat [geïntimeerde] veroordeeld wordt de waarde van de auto aan hem te vergoeden.
2.2.
[appellant] stelt verder dat hij destijds in overleg met [geïntimeerde] , nog bepaalde kosten voor [geïntimeerde] voldaan heeft. Afgesproken was, aldus [appellant] , dat die bedragen verrekend werden met de door hem te betalen kinderalimentatie. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] de alimentatie echter volledig geïncasseerd en heeft zij nagelaten de door hem voldane kosten te vergoeden. [appellant] vordert dat [geïntimeerde] veroordeeld wordt die bedragen alsnog aan hem te voldoen.
2.3.
De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, heeft de vorderingen van [appellant] op 31 januari 2024 afgewezen. [appellant] wil met zijn hoger beroep bereiken dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.4.
Het hof is van oordeel dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht. Daarbij wordt eerst een kort overzicht gegeven van de feiten.

3.De feiten

3.1.
[appellant] en [geïntimeerde] zijn [in] 2015 met elkaar gehuwd, dit in gemeenschap van goederen. Zij hebben samen twee minderjarige kinderen. Vanaf medio 2020 hebben partijen bij een scheidingsmediator gesprekken gevoerd over de echtscheiding.
3.2.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorden aanvankelijk twee auto’s, namelijk een Volkswagen Passat (die gebruikt werd door [appellant] ) en een Suzuki Swift (die gebruikt werd door [geïntimeerde] ).
3.3.
Op 11 juli 2020 heeft [geïntimeerde] de Suzuki verkocht voor € 4.000,-. Zij heeft [appellant] in een app-bericht van die verkoop op de hoogte gesteld.
3.4.
[geïntimeerde] heeft op of omstreeks 11 juli 2020 een andere auto, een Volkswagen Polo gekocht. Op 31 augustus 2020 is deze Polo op naam van de zus van [geïntimeerde] gezet.
3.5.
Op 7 september 2020 hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten (hierna: het convenant). In het convenant zijn onder meer afspraken gemaakt over kinderalimentatie. Het convenant vermeldt dat [appellant] maandelijks € 214,- aan [geïntimeerde] betaalt ten behoeve van de kosten van de twee kinderen.
3.6.
Het convenant regelt ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. In artikel 3 van het convenant is vastgelegd dat [geïntimeerde] met de twee kinderen in de woning zal blijven wonen en dat [geïntimeerde] , zolang zij met de kinderen in de woning woont, zal zorgdragen voor voldoening van de hypothecaire lasten. Artikel 4 bevat de afspraken over de verdeling van de overige vermogensbestanddelen. Dat artikel bepaalt onder meer:

Artikel 4. VERDELING OVERIGE VERMOGENSBESTANDDELEN VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
Peildatum
4.1
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap datum ondertekening convenant.
De waardestijgingen en/of -dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum volledig ten goede aan / ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde.
Al hetgeen door erfenis, legaat, schenking of anderszins vanaf deze peildatum verkregen mocht worden op persoonlijke titel, wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan die partij die begunstigde van het te ontvangen actief is.
Omvang gemeenschap
4.2
Partijen verklaren dat de man privévermogen heeft als gevolg van een letselschade uitkering van € 80.000,-, welke uitkering wegens verknochtheid buiten de gemeenschap valt. Dit privévermogen heeft de man tot zich genomen en blijft buiten de verdeling van de gemeenschap zoals hierna omschreven.
Verdeling, toedeling en levering
4.3
De huwelijksgemeenschap was op de peildatum samengesteld als hierna vermeld in onderstaande artikelen.
Banktegoeden/effecten/opties
Partijen beschikken niet over een en/of rekening. Ieder maakt gebruik van een eigen bankrekening en ieder behoudt na echtscheiding zijn eigen rekening met het daarbij behorende saldo.
Levering van genoemde saldi aan de man respectievelijk de vrouw geschiedt, zonder verdere verrekening, door ondertekening van dit convenant.
(…)
Auto's
4.5
Aan de man wordt de bij hem in gebruik zijnde personenauto van het merk Volkswagen kenteken [kenteken] toegedeeld.
Levering vindt plaats door feitelijke bezitsverschaffing die wordt geacht plaats te hebben gevonden per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking.
(…)
Geen overbedelingsvordering
Verdeling van de gemeenschap zoals hiervoor omschreven brengt geen overbedelingsvordering mee; verdeling heeft bij helfte plaats gevonden.”
3.7.
Het convenant bevat ook een regeling over nagekomen baten en lasten. Artikel 5 van het convenant vermeldt onder meer:

Nagekomen baten en/of lasten
5.1
Partijen verklaren dat behoudens de in dit artikel vermelde vermogensbestanddelen aan hen geen overige tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen bekend zijn. Onbekende baten zullen terstond na het bekend worden aan de andere partij worden gemeld ter nadere verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de wet stelt in artikel 3:194 lid 2 BW op verzwijging, zoekmaken of verborgen houden van gemeenschapsgoederen, zijnde dat zijn/haar aandeel in dat goed aan de ander wordt verbeurd.
5.2
Aan de vrouw worden toegedeeld de baten die sedert de peildatum van haar zijde in de gemeenschap zijn gevallen en nog zullen vallen, zulks onder de verplichting om voor haar rekening te nemen de schulden die sedert de peildatum op haar naam en/of door haar toedoen zijn ontstaan en nog zullen ontstaan. Aan de man worden toegedeeld de baten die sedert de peildatum van zijn zijde in de gemeenschap zijn gevallen en nog zullen vallen, zulks onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen de schulden die sedert de peildatum op zijn naam en/of door zijn toedoen zijn ontstaan en nog zullen ontstaan.”
3.8.
Het convenant bevat verder (in artikel 8) een bepaling over kwijting en vrijwaring:

Artikel 8 KWIJTING EN VRIJWARING
8.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.”
3.9.
[appellant] heeft in de periode van september 2020 t/m september 2021 diverse kosten voldaan, waaronder hypotheeklasten voor de woning, parkeerkosten en gemeentelijke belastingen voor de woning.
3.10.
Partijen hebben elkaar in september en oktober 2020 onder meer de volgende app-berichten gestuurd.
Op 24 en 25 september 2020:
[geïntimeerde] : Hi, ik wilde het hebben over de hypotheek
Ik wil het overmaken
Ik maak gelijk Nuon over want bedenk me dat ik dat nog niet heb overgemaakt
Zal ik daar de allementatie van afhalen?
Du €716 maak ik dan over
Is dat akkoord
[appellant] : Salam je kan het der af halen weet dat huis verzekering jou auto en gemeente belasting ook nog af gaan
Op 1 oktober 2020:
[appellant] : Had je nueon ook weg gehaald
[geïntimeerde] : Ja!!!
[appellant] : Oké daar krijgen we nog geld terug van dan weet je het ik had het betaald al die tijd
Op 9 oktober 2020:
[appellant] : Zou je parkmobile kunnen veranderen heb van jou een bedrag van 37euro nog wat binnen gekregen
[geïntimeerde] : Oh excuses
Dacht dat ik dat gedaan had
Mag ik dat over een paar dagen overmaken?
3.11.
Op 3 november 2020 is de echtscheiding uitgesproken. Het convenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking. Op 11 november 2020 is de beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.12.
Op 28 november 2020 is de Polo op naam van [geïntimeerde] gesteld.
3.13.
De scheidingsmediator heeft achteraf, in een e-mail aan partijen van 13 januari 2022, over de gang van zaken bij de totstandkoming van het convenant onder meer het volgende verklaard:
“Voor wij de Mediation zijn gestart, is de situatie thuis geëscaleerd zo hebben jullie indertijd aangegeven en als gevolg van deze escalatie had ieder geld en/of goederen weggenomen waaronder een deel van de letselschadeuitkering. Het restant van de uitkering was conta[n]t aanwezig.
De letselschadeuitkering was betaald nav een auto ongeluk van [appellant] , drie jaar terug. Hiervan was een bedrag van ongeveer 20K opgesoupeerd en deels geïnvesteerd in de echtelijke woning (…) en van het restant - hetwelk geheel contant was weggelegd - had [geïntimeerde] 40K weggenomen tijdens de escalatie zoals hiervoor genoemd.
Dit alles is tijdens de Mediation ter sprake gekomen. Wij hebben ook besproken of de schadeuitkering geheel of deels verknocht zou zijn. Deze discussie is beslecht en verwerkt in de afspraken zoals opgenomen in het convenant. Van het weggenomen geldbedrag heeft [geïntimeerde] in overleg 5K behouden; het restant is nog voor ondertekening convenant aan [appellant] teruggegeven.”
4. De beoordeling
De auto
4.1.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de Polo die [geïntimeerde] in juli 2020 gekocht heeft, in de huwelijksgoederengemeenschap viel. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] destijds verzwegen dat de auto van partijen gezamenlijk was. Daarbij wijst [appellant] erop dat de auto op 31 augustus 2020 – een week voor de ondertekening van het convenant – op naam van de zus van [geïntimeerde] is gezet. Kort na de echtscheiding is de auto (weer) op naam van [geïntimeerde] gezet. [geïntimeerde] heeft zo geprobeerd de auto voor zichzelf te houden en om deze aan de verdeling te onttrekken. Dit betekent dat [geïntimeerde] haar aandeel in de auto op grond van artikel 3:194 BW verbeurd heeft aan [appellant] , aldus telkens [appellant] . [appellant] wil dat [geïntimeerde] bevolen wordt om mee te werken aan een vaststelling van de waarde van de auto (vordering I). Verder wil hij dat [geïntimeerde] veroordeeld wordt om de waarde die bij die taxatie zal worden vastgesteld, aan hem te vergoeden (vordering II). [geïntimeerde] betwist dat zij de auto verzwegen heeft en zij meent dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
4.2.
Het hof komt – evenals eerder de kantonrechter – tot het oordeel dat de vorderingen van [appellant] die zien op de Polo, niet toewijsbaar zijn. Daarbij is het volgende redengevend.
4.3.
[geïntimeerde] heeft verklaard dat het destijds de bedoeling van partijen was dat zij bij de scheiding hun ‘eigen’ auto – de auto die zij zelf gebruikten – zouden behouden. [appellant] heeft dit ook erkend. Partijen gingen ervan uit dat de VW Passat toebedeeld zou worden aan [appellant] en dat de Suzuki toebedeeld zou worden aan [geïntimeerde] . Deze auto’s hadden ook, zo heeft [appellant] in hoger beroep toegelicht, ongeveer dezelfde waarde. [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat [appellant] ten tijde van de ondertekening van het convenant ook wist dat zij de Suzuki verkocht had en dat zij sindsdien gebruikmaakte van een auto die op naam van haar zus stond (zie ook hierboven, onder 3.3 en 3.10). Verder heeft [geïntimeerde] verklaard dat zij de Polo deels betaald heeft uit de verkoopopbrengst van de Suzuki en dat het restant betaald is uit haar ‘eigen’ geld, namelijk gelden die bij de echtscheiding aan haar toebedeeld zouden worden. Daarbij wijst [geïntimeerde] erop dat partijen beiden hun eigen bankrekening hadden, en dat afgesproken is dat zij hun eigen bankrekening behielden, zonder dat er enige verrekening plaatsvond van de saldi van die rekeningen (artikel 4.3 convenant; zie hierboven, onder 3.6). Een en ander is door [appellant] niet voldoende duidelijk en gemotiveerd weersproken.
4.4.
Het hof stelt vast dat de door [geïntimeerde] aangekochte Polo destijds tot de gemeenschap is gaan behoren en daartoe nog behoorde op de door partijen overeengekomen peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. Dat de Polo van 31 augustus 2020 tot 28 november 2020 op naam van de zus van [geïntimeerde] is gezet, doet daaraan niet af. Het hof stelt verder vast dat, nu de auto kort voor de ondertekening van het convenant op naam van de zus is gezet en de auto korte tijd later weer op naam van [geïntimeerde] is gezet, [geïntimeerde] daarmee heeft willen voorkomen dat de auto tot de gemeenschap zou worden gerekend. In die zin zou sprake kunnen zijn van verzwijging in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW. Daarvoor is, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, echter wel vereist dat [geïntimeerde] wist dat de auto op de peildatum nog tot de gemeenschap behoorde. Niet voldoende is dat zij dat behoorde te weten. Dat [geïntimeerde] wist dat de auto tot de gemeenschap behoorde in weerwil van het feit dat het kenteken op naam van haar zus stond, is echter niet komen vast te staan.
4.5.
Aan een bewijsopdracht aan [appellant] komt het hof niet toe, enerzijds omdat het aanbod daartoe van de zijde van [appellant] te weinig specifiek is en anderzijds omdat, indien zou komen vast te staan dat [geïntimeerde] wist dat de Polo op de peildatum tot de gemeenschap behoorde, een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW in dit specifieke geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat geldt ook voor het beroep op artikel 5.1 van het convenant (zie hierboven, onder 3.7). [appellant] wist immers dat [geïntimeerde] deze Polo in haar bezit had en daarvan gebruikmaakte. Verder is daarbij van belang dat het doel van partijen bij het sluiten van het convenant is geweest dat ieder van hen zoveel mogelijk behield wat in ieders bezit was, zonder verdere verrekening. Dat geldt in ieder geval voor de banksaldi en voor de auto’s.
[appellant] stelt weliswaar dat partijen – als hij geweten had dat de Polo tot de gemeenschap behoorde – een andere wijze van verdeling overeengekomen waren, maar het hof verwerpt dat standpunt. [geïntimeerde] wijst er namelijk terecht op dat de Polo weliswaar meer waard was dan de VW Passat, maar dat dit waardeverschil gecompenseerd werd doordat [geïntimeerde] – relatief kort voor de echtscheiding – de Polo uit haar ‘eigen’ geld voldaan had, dat wil zeggen uit geld waarvan duidelijk was dat dat zonder verdere verrekening aan haar zou worden toegedeeld. Het hof is dan ook van oordeel dat de huidige situatie gelijk moet worden gesteld aan de situatie dat partijen de Polo bij de echtscheiding aan [geïntimeerde] hadden toebedeeld. Toewijzing van de vordering van [appellant] zou betekenen dat het evenwicht dat in het convenant is bepaald, en aan welk evenwicht door de aankoop van de Polo geen afbreuk is gedaan, verstoord zou worden. Dat resultaat kan, zoals vermeld, niet worden aanvaard en zou in deze bijzondere omstandigheden naar het oordeel van het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.6.
Dit betekent dat de vorderingen van [appellant] die zien op de Polo (vorderingen I en II) ook in hoger beroep zullen worden afgewezen. De eerste twee grieven van [appellant] zijn dus tevergeefs. Deze grieven behoeven voor het overige ook niet besproken te worden.
De betaalde kosten
4.7.
[appellant] vordert ook betaling van een bedrag van € 3.898,11 (vordering III). Volgens [appellant] heeft hij in de periode van september 2020 t/m september 2021 diverse kosten voor [geïntimeerde] betaald. Het gaat, aldus [appellant] , onder meer om hypotheeklasten, gemeentelijke lasten, en kosten van kinderopvang. Volgens [appellant] hadden partijen afgesproken dat hij die kosten in eerste instantie zou voldoen, en dat de bedragen later verrekend zouden worden met de door hem te betalen kinderalimentatie. Reden voor die afspraak was dat [geïntimeerde] krap bij kas zat en dat zij niet genoeg geld had om de rekeningen te betalen. De kinderalimentatie is vervolgens echter voor het volledige bedrag bij [appellant] geïncasseerd en [geïntimeerde] heeft de kosten nog steeds niet vergoed. Er is daarmee sprake van ongerechtvaardigde verrijking in de in de zin van artikel 6:212 BW. [geïntimeerde] dient het bedrag van € 3.898,11 op die grond alsnog te vergoeden, aldus telkens [appellant] . [geïntimeerde] heeft een en ander betwist. Volgens [geïntimeerde] kwamen de bedoelde kosten op grond van het convenant voor rekening van [appellant] .
4.8.
Het hof zal deze vordering van [appellant] afwijzen voor zover deze ziet op de betaalde hypotheeklasten. [geïntimeerde] heeft namelijk toegelicht dat zij de hypotheeklasten over de periode vanaf oktober 2020 inmiddels voor haar rekening heeft genomen. Dat de bedoelde kosten inmiddels aan [appellant] vergoed zijn, heeft [appellant] vervolgens niet voldoende gemotiveerd weersproken.
4.9.
Het hof is verder met de kantonrechter van oordeel dat [appellant] geen recht heeft op vergoeding van de kosten die voldaan zijn vóór de ondertekening van het convenant op 7 september 2020. [geïntimeerde] wijst er namelijk terecht op dat partijen elkaar in zoverre in het convenant finale kwijting hebben verleend (artikel 8 convenant; zie hierboven, onder 3.8).
4.10.
De vordering is evenmin toewijsbaar voor zover deze strekt tot vergoeding van de kosten voor TAF B.V. en vergoeding van belastingen van € 194,- en € 75,-. [appellant] heeft, gelet op het op dat punt gevoerde verweer, namelijk onvoldoende duidelijk gemaakt waarop deze kosten zien en waarom deze kosten voor rekening van [geïntimeerde] zouden moeten komen.
4.11.
Voor het overige acht het hof deze vordering uit ongerechtvaardigde verrijking wel toewijsbaar, dit tot een bedrag van € 1.192,19. [appellant] heeft gemotiveerd gesteld dat de tussen partijen in het convenant gemaakte afspraken inhielden dat de kosten voor de voormalige echtelijke woning, vanaf datum van het convenant – 7 september 2020 – voor rekening kwamen van [geïntimeerde] . [appellant] wijst daarbij ook op de app-berichten van partijen die zijn overgelegd als productie 3 bij de dagvaarding (zie hierboven, onder 3.10; onder meer over de kosten voor Nuon). [appellant] wijst er verder terecht op dat uit die berichten afgeleid kan worden dat de bij hem in rekening gebrachte parkeerkosten, door [geïntimeerde] vergoed zouden worden. Dat [appellant] gehouden zou zijn om de kosten voor de autoverzekering voor de auto van [geïntimeerde] te voldoen, valt gelet daarop niet in te zien. Hetzelfde geldt voor de kosten van het ANWB-abonnement van [geïntimeerde] . Verder heeft [appellant] toegelicht dat hij kinderalimentatie verschuldigd was, en dat de kosten van de zwemlessen en van de kinderopvang zodoende voor rekening kwamen van [geïntimeerde] . Een en ander is door [geïntimeerde] niet voldoende gemotiveerd weersproken.
4.12.
Het hof zal, zoals vermeld, een bedrag van € 1.192,19 toewijzen. Dit betreft de volgende posten: verzekeringskosten voor auto van [geïntimeerde] (twee keer € 33,65, dus € 67,30); kosten voor parkeergeld, gemaakt voor de auto van [geïntimeerde] (€ 37,33; € 37,33; € 16,74; € 9,56; € 23,57; in totaal € 124,53); gemeentelijke belastingen voor de voormalige echtelijke woning (€ 80,31; € 80,30; € 80,31; € 80,30; € 83,67; € 83,67; € 40,39; € 40,39; in totaal € 569,34); kosten Vitens (€ 16,45; € 15,60; € 15,60; € 18,91; € 18,91; € 18,91; in totaal € 104,38) kosten voor zwemlessen (twee keer € 50,50; dus € 101,-); kosten ANWB-abonnement € 103,00; kosten tv-abonnement € 68,62; kosten kinderopvang (€ 8,80; € 8,80; € 4,68; € 9,07; € 9,07; € 9,07; € 4,53; in totaal € 54,02). [1] Voor het overige zijn de gevorderde kosten en de aansprakelijkheid daarvoor ofwel onvoldoende toegelicht en onderbouwd (door [appellant] ) ofwel onvoldoende gemotiveerd weersproken (door [geïntimeerde] ).
4.13.
Het hof acht voldoende aangetoond dat [geïntimeerde] – nu zij weigert deze bedragen te vergoeden – voor die bedragen is verrijkt, en dat [appellant] als gevolg daarvan met diezelfde bedragen is verarmd. Die verrijking is ook ongerechtvaardigd. [appellant] wijst er namelijk terecht op dat uit de overgelegde app-berichten volgt dat [geïntimeerde] die bedragen aan hem dient te voldoen, al dan niet door verrekening (zie hierboven, onder 3.10). Dat, zoals [geïntimeerde] betoogt, [appellant] op grond van het convenant gehouden was die bedragen voor zijn rekening te nemen, valt niet in te zien. Een verplichting daartoe valt, anders dan [geïntimeerde] meent, ook niet te lezen in artikel 4 van het convenant (zie hierboven, onder 3.6). Dat partijen die bepaling in die zin hebben bedoeld of mochten begrijpen, valt mede gelet op de uit de app-berichten van partijen blijkende gedragingen en verklaringen van partijen evenmin in te zien (zie hierboven, onder 3.10). Ook het gegeven dat een deel van de kosten betrekking heeft op de maanden vóór de echtscheiding, neemt niet weg dat de genoemde verrijking van [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is.
4.14.
Voor toewijzing van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking is – anders dan [geïntimeerde] veronderstelt – niet vereist dat sprake is van toerekenbaar tekortschieten of van verzuim. Evenmin is vereist dat de schuldenaar eerst buiten rechte is aangesproken tot betaling. De door [geïntimeerde] op deze punten gevoerde verweren zijn dan ook tevergeefs.
4.15.
Dit betekent dat de derde grief van [appellant] slaagt. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.192,19. Er is, anders dan [appellant] kennelijk meent, geen grond voor toewijzing van wettelijke rente vanaf 1 juli 2020. De wettelijke rente zal, zoals [appellant] subsidiair vordert, worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg, te weten 7 juli 2023.
Slotsom
4.16.
Conclusie is dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van € 1.192,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2023. Voor het overige zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.17.
Het hof zal, gelet op de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, bepalen dat partijen de eigen kosten moeten dragen van de procedure bij de kantonrechter en de procedure in hoger beroep. Het hof ziet, mede omdat slechts een deel van de vordering wordt toegewezen, in de betogen van [appellant] geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.
4.18.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een partij de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 31 januari 2024, en beslist als volgt;
5.2.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen van een bedrag van € 1.192,19 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de kantonrechter;
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A.J. Smelt, mr. J.G. Knot en mr. L. van Dijk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.

Voetnoten

1.Het hof gaat hierbij uit van de bedragen die in de memorie van grieven zijn vermeld (onder 7.3 t/m 7.10), dit voor zover die bedragen kennelijk steun vinden in de overgelegde bewijsstukken.