In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is het hoger beroep ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kern van het geschil betreft de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die in 2015 zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] een auto heeft verzwegen die tot de gemeenschap behoorde, en vordert dat zij de waarde van deze auto aan hem vergoedt. Daarnaast vordert hij vergoeding van kosten die hij voor [geïntimeerde] heeft betaald, die volgens hem verrekend hadden moeten worden met de kinderalimentatie.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep op 4 februari 2025 behandeld. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellant] met betrekking tot de verzwegen auto niet toewijsbaar zijn, omdat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] wist dat de auto op de peildatum tot de gemeenschap behoorde. Het hof concludeert dat de auto, die op naam van de zus van [geïntimeerde] stond, niet als verzwegen kan worden beschouwd. De vorderingen van [appellant] worden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 1.192,19, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 juli 2023. De kosten van de procedure worden door beide partijen zelf gedragen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en eerlijkheid in de afwikkeling van huwelijksgoederengemeenschappen, vooral in het licht van de wettelijke bepalingen omtrent verzwijging van gemeenschapsgoederen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en een beslissing genomen die recht doet aan de gemaakte afspraken in het convenant.