ECLI:NL:GHARL:2025:6147

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
21-004904-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak met betrekking tot bedrijfspanden in Hilversum en Soest

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk brandstichten van twee bedrijfspanden, een cafetaria en een beautysalon, in Hilversum en Soest. De rechtbank had de verdachte integraal vrijgesproken, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof oordeelde dat de wettige bewijsmiddelen in het dossier niet voldoende redengevend waren voor het fysieke daderschap of enige andere betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichtingen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004904-24
Uitspraak d.d.: 8 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 oktober 2024 met parketnummer 16-191030-23 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres]
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [plaats]

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het onder 1 en 2 telkens primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest en tot oplegging van een contact- en locatieverbod in de vorm van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. S. Vermeulen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde integraal vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2023 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen (door met een Spa flesje brandbare stof tegen het gebouw van [cafetaria] gevestigd aan [adres] aan te spuiten/gieten) met motorbenzine, in ieder geval een brandbare stof, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten aangrenzende/omliggende woning(en) en/of gebouw(en) en/of aldaar geparkeerd staande auto's, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer] en/of een of meer andere omwonende(n), te duchten was;
subsidiair
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 29 juli 2023 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht door open vuur in aanraking te brengen (door met een Spa flesje brandbare stof tegen het gebouw van [cafetaria] gevestigd aan [adres] aan te spuiten/gieten) met motorbenzine, in ieder geval een brandbare stof, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten aangrenzende/omliggende woning(en) en/of gebouw(en) en/of aldaar geparkeerd staande auto's, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer] en/of een of meer andere omwonende(n), te duchten was, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 29 juli 2023 behulpzaam Is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- een jerrycan met daarin motorbenzine, in elk geval een brandbare stof, te verstrekken en/of - een Spa fles met daarin motorbenzine, in elk geval een brandbare stof, te verstrekken;
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof (tegen het gebouw van [schoonheidssalon] gevestigd aan [adres] )(in een bewoond gebied), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten aangrenzende/omliggende woning(en) en/of gebouw(en) en/of aldaar geparkeerd staande auto's, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer] en/of een of meer andere omwonende(n), te duchten was;
subsidiair
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 24 oktober 2023 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof (tegen het gebouw van [schoonheidssalon] gevestigd aan [adres] )(in een bewoond gebied), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten aangrenzende/omliggende woning(en) en/of gebouw(en) en/of aldaar geparkeerd staande auto's, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer] en/of een of meer andere omwonende(n), te duchten was, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 24 oktober 2023 behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- een brandbare stof te verstrekken en/of
- werkhandschoenen te verstrekken.

Vrijspraak

Inleiding
Verdachte wordt onder de feiten 1 en 2 verweten dat hij opzettelijk brand heeft gesticht aan een cafetaria in [pleegplaats] en een beautysalon in [pleegplaats] , dan wel dat hij medeplichtig is geweest aan de brandstichtingen aan deze bedrijfspanden. Verdachte had een relatie met aangeefster en tevens waren zij zakenpartners. Zij hadden samen twee bedrijven en beide bedrijfspanden zijn door brand verwoest: de cafetaria in de nacht van 29 juli 2023 en de beautysalon enkele maanden later, op 24 oktober 2023. Het hof stelt op grond van het procesdossier vast dat beide branden opzettelijk zijn aangestoken, waarbij de betreffende panden deels zijn uitgebrand.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar en met aanvulling van het requisitoir van de officier van justitie in eerste aanleg, op het standpunt gesteld dat beide branden door verdachte zijn gesticht.
In de visie van het openbaar ministerie bevat het dossier daarvoor voldoende wettig bewijs, in de vorm van DNA-bevindingen ten aanzien van de brandstichting in [pleegplaats] en de brandstichting in [pleegplaats] , en de verklaring van aangeefster over haar herkenning van verdachte op de beelden van de brandstichting in [pleegplaats] , een en ander in onderlinge samenhang beschouwd. Bij beide brandstichtingen is DNA van verdachte op jerrycans aangetroffen, in de jerrycans zat motorbenzine en uit onderzoeksresultaten blijkt dat de branden zijn gesticht met motorbenzine. Verder vertoont de persoon van de dader op de beelden van de brandstichting in [pleegplaats] overeenkomsten met de persoon van de dader van de brandstichting in [pleegplaats] .
Naast deze aangedragen wettige bewijsmiddelen heeft het openbaar ministerie voor de overtuiging gewezen op verschillende feiten en omstandigheden in het dossier op grond waarvan het door verdachte geschetste alternatieve scenario in de visie van het openbaar ministerie niet aannemelijk moet worden geacht.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de hem verweten brandstichtingen. De raadsman heeft dan ook bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe is onder meer ingegaan op de bewijskracht van de DNA-bevindingen in het dossier en is gesteld dat de aangetroffen DNA-sporen op jerrycans en een Spa-flesje niet (zonder meer) als dadersporen kunnen worden aangemerkt.
Het oordeel van het hof

Ten aanzien van feit 1

Met betrekking tot de brand in [cafetaria] (voornoemde cafetaria) te [pleegplaats] op 29 juli 2023 bevat het dossier de volgende bevindingen. Op camerabeelden is de vermoedelijke dader van de brandstichting te zien met een blauwe Albert Heijn-tas. Die tas is later aangetroffen en in de tas zat een jerrycan en een blauw Spa-flesje. Uit onderzoek verricht door het NFI is gebleken dat zich in de jerrycan motorbenzine bevond en dat het
waarschijnlijkeris dat de motorbenzine in de jerrycan dezelfde herkomst heeft als de motorbenzine die in de brandresten is aangetroffen dan dat dit niet het geval is. Op de jerrycan en het flesje is DNA is aangetroffen, waarvan het NFI stelt dat het aantreffen één miljard keer waarschijnlijker is wanneer het aangetroffen DNA van verdachte is, dan wanneer het DNA afkomstig is van een ander (niet aan verdachte verwant) persoon.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte een verklaring gegeven voor het aantreffen van – naar alle waarschijnlijkheid – zijn DNA op de jerrycans. Niet lang voor de brand hadden verdachte en aangeefster nog een relatie met elkaar en woonden zij samen. Ook werkten zij samen in de cafetaria en de beautysalon. Op al deze plekken heeft verdachte (verplaatsbare) voorwerpen aangeraakt, waaronder de jerrycans en het Spa-flesje. De jerrycans gebruikte hij naar eigen zeggen om de scooters van de bezorgers die werkten voor de cafetaria van benzine te voorzien. Ook had hij samen met aangeefster een boot die hij bijvulde met benzine uit de jerrycans. Ter terechtzitting in hoger beroep is verdachte bij deze verklaring gebleven.
De rechtbank heeft in haar vonnis hieromtrent het volgende overwogen:
De forensische onderzoeken en met name de bevindingen over het aangetroffen DNA-materiaal op de jerrycan en het flesje wijzen op mogelijke betrokkenheid van verdachte. Maar verdachte is niet herkend op de camerabeelden, en er is geen overig bewijs dat erop wijst dat verdachte degene is die op de beelden te zien is. Daar komt bij dat verdachte ten aanzien van het aangetroffen DNA-materiaal een verklaring heeft gegeven die niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. Aangeefster heeft het verhaal van verdachte ten aanzien van de jerrycans immers (ten dele) bevestigd. Zij heeft namelijk verklaard dat er thuis jerrycans aanwezig waren die zij gebruikte voor de boot die zij samen met verdachte had. (…) Het dossier biedt (…) onvoldoende houvast om deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde te schuiven.
Het hof verenigt zich met bovenstaande overwegingen en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop wijst het hof op een ter zitting aan de orde gestelde still van de camerabeelden op pagina 298 van het procesdossier waarop de vermoedelijke dader van de brandstichting in de cafetaria is afgebeeld. Daarop is zichtbaar dat de afgebeelde persoon een lange, spitsvormige neus heeft met een duidelijk geaccentueerde neusvleugel. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de verschenen verdachte een afgerond gezicht en rondingen in de neus heeft. Het hof beschikt tevens over een foto van verdachte uit de strafrechtketendatabank (SKDB). Het hof constateert dat voormelde, specifieke kenmerken van de persoon die op de still op pagina 298 is afgebeeld niet ook aan de neus van verdachte kunnen worden toegeschreven. Dit gegeven versterkt de mogelijkheid dat de persoon op de camerabeelden een ander is dan verdachte.
Gelet op het voorgaande is niet buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat verdachte degene is geweest die in de nacht van 29 juli 2023 brand heeft gesticht in de cafetaria te [pleegplaats] . Voor een rol van verdachte als medeplichtige door een ander, de brandstichter, behulpzaam te zijn en/of gelegenheid en/of middelen te verschaffen, zoals hem subsidiair wordt verweten, bevat het dossier geen bewijs.

Ten aanzien van feit 2

Met betrekking tot de brand in de beautysalon te [pleegplaats] op 24 oktober 2023 bevat het dossier de volgende bevindingen. Op twee jerrycans is DNA aangetroffen dat met een sterke bewijswaarde overeenkomt met het DNA van verdachte. Deze jerrycans zijn in de nabijheid van het pand gevonden op een plek van waaruit de persoon op de camerabeelden kwam aanlopen. Uit onderzoek verricht door het NFI is gebleken dat zich in de jerrycans benzine bevond en dat de kans dat de benzine in de jerrycan dezelfde herkomst heeft als de benzine in de brandresten
zeer veel waarschijnlijkeris dan dat dit niet het geval is. Daarnaast heeft aangeefster verdachte herkend op camerabeelden. Enkele dagen na haar aangifte is zij opnieuw door de politie verhoord naar aanleiding van camerabeelden die aangeefster heeft bekeken. Aangeefster heeft tijdens dit verhoor verklaard dat zij verdachte herkent aan zijn houding en lichaamsbouw, zijn schoenen en manier van lopen en bewegen.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat deze herkenning niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu niet kan worden geverifieerd op welke beelden aangeefster verdachte heeft herkend, terwijl uit het dossier is gebleken dat verdachte en aangeefster de maanden voor de brandstichting op 24 oktober 2023 een moeizame relatie(breuk) hadden en dat aangeefster verdachte reeds verdacht van het stichten van de brand op 29 juli 2023. Deze factoren maken dat zij mogelijk niet door een objectieve bril naar de beelden heeft gekeken en de herkenning niet zonder meer betrouwbaar kan worden geacht.
De forensische onderzoeksresultaten van het aangetroffen DNA-materiaal wijzen ook ten aanzien van de brandstichting in [pleegplaats] op mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting. Maar ook hier geldt dat de verklaring die verdachte daarover heeft afgelegd – op basis van het dossier – niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de eerdere brand in [pleegplaats] sterk verbonden lijkt te zijn met die in [pleegplaats] in die zin dat in beide panden bedrijven waren gevestigd die (mede) aan aangeefster toebehoorden, terwijl het hiervoor weergegeven oordeel van het hof ten aanzien van de brand in [pleegplaats] met zich brengt dat de bij die eerdere brand aangetroffen DNA-sporen van verdachte niet zonder meer als dadersporen kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van het hof raakt dat ook de bewijskracht van de aangetroffen DNA-sporen bij de brand in [pleegplaats] , in die zin dat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte deze brand heeft gesticht. Ook voor deze brandstichting geldt dat het dossier geen bewijs bevat voor een rol van verdachte als medeplichtige.
Het hof komt op grond van het hiervoor overwogene tot het oordeel dat de wettige bewijsmiddelen in het dossier ter zake van beide branden, ook in onderling verband en in samenhang bezien, niet zonder meer redengevend zijn voor het fysieke daderschap of een andere vorm van betrokkenheid van verdachte. Daarom heeft het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 548.611,46. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een jas, merk Parajumpers (G3223834).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. M.E. de Boer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 8 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.