ECLI:NL:GHARL:2025:6007

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/537
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebruikelijk loon en navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2017. Belanghebbende, die directeur en enig aandeelhouder was van een besloten vennootschap (BV), had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.794 opgegeven. De inspecteur van de Belastingdienst stelde echter dat het gebruikelijke loon van belanghebbende € 45.000 bedroeg, omdat zij werkzaamheden verrichtte voor de BV. De inspecteur had een boekenonderzoek uitgevoerd en geconstateerd dat de administratie van de BV niet op orde was, wat leidde tot de navorderingsaanslag. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Gelderland, maar haar beroep werd ongegrond verklaard. Hierop stelde zij hoger beroep in bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 11 september 2025 was belanghebbende niet aanwezig, maar de inspecteur was vertegenwoordigd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat haar gebruikelijke loon lager dan € 45.000 was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd op 30 september 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/537
uitspraakdatum: 30 september 2025
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2024, nummer ARN 23/4332, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2017 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2025. Daarbij is verschenen en gehoord [naam3] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam4] . Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.
1.6.
De griffier heeft op 1 juli 2025 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd voor de zitting. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in dit digitale dossier is eveneens op 1 juli 2025 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op 1 juli 2025 om 12:25 uur is volgens de – bij deze uitspraak gevoegde – loggegevens een kennisgeving van de plaatsing van dat bericht verzonden aan het door belanghebbende voor dat doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt het Hof aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op 1 juli 2025.

2.Vaststaande feiten

2.1.
In het onderhavige jaar was belanghebbende directeur en enig aandeelhouder van [naam1] B.V. (hierna: de BV). Belanghebbende verrichtte in het onderhavige jaar werkzaamheden voor de BV. Haar toenmalige partner, [naam2] (hierna: de partner), verrichtte in dat jaar ook werkzaamheden voor de BV.
2.2.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2017 van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.794. De aanslag is opgelegd overeenkomstig de aangifte.
2.3.
In het rapport van een door de Inspecteur bij de BV ingesteld boekenonderzoek staat onder meer het volgende:
‘2.1 Bedrijfsactiviteiten
[de BV] is een detacheringsbedrijf dat personeel uitzendt naar diverse opdrachtgevers. (…) Daarnaast worden er werkzaamheden verricht door [de partner] als fiscaal dienstverlener. (…)
2.3
Rechtsvorm onderneming
De onderneming wordt gedreven in de vorm van een besloten vennootschap (…). De onderneming is gestart op 19 november 2010. In de periode 15 april 2015 tot 5 april 2018 was [belanghebbende] bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap. (…)
2.4.2
Administratieplicht
(…) De administratie is echter zodanig gevoerd, dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van belastingplichtige en andere voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. Ter onderbouwing hiervan is het volgende door ons geconstateerd:
 Tijdens het inleidend gesprek verklaarde [de partner] dat de administratie in het jaar 2018 niet regelmatig werd bijgehouden. Er is een cornputercrash geweest en er is geen goede back-up gemaakt;
 In de administratie is niet overzichtelijk bijgehouden welke gegevens betrekking hebben op de detacheringswerkzaamheden en welke gegevens betrekking hebben op de advieswerkzaamheden; (…)
 Wanneer tijdens het boekenonderzoek gegevens uit de administratie werden opgevraagd, kon niet alle informatie (binnen redelijke termijn) worden verstrekt;
 Er zijn geen specificaties van de ingediende aangiften omzetbelasting in de administratie aanwezig;
 Uit de bankafschriften blijkt dat privé betalingen met een sterretje zijn gekenmerkt. In de administratie is echter geen grootboekrekening opgenomen waarop deze privébetalingen zijn verwerkt. (…)
 De administratie is achteraf opgemaakt en geboekt aan de hand van de bankafschriften. De omschrijvingen in de administratie zijn verdicht weergegeven en onderliggende specificaties zijn niet aanwezig. (…)
 Desgevraagd heeft [de partner] (…) de jaarrekening van [de BV] van het jaar 2017 aangeleverd. In die jaarrekening wordt een bedrag van € 1.445 aan personeelskosten gepresenteerd. Dat lage bedrag kan niet kloppen aangezien, zoals verderop in dit rapport wordt beschreven, al vanaf het begin van het jaar 2017 sprake was van het uitzenden van personeel.
 Er is geen kasadministratie aanwezig. Uit de administratie blijkt dat er wel sprake is van contant geldverkeer. Er vinden regelmatig contante geldopnames bij de bank plaats, er is sprake van het contant uitbetalen van de lonen van de uitzendkrachten en uit een beschrijving op een bankafschrift blijkt dat het ook voorkomt dat omzet contant wordt ontvangen. (…)
 Van diverse verkoopfacturen van [de BV] van het jaar 2018 zien we geen betaling via de bank binnenkomen.
Vaak wordt, voor zover wij kunnen zien, niet het gehele bedrag van de verkoopfactuur per bank ontvangen (reguliere bank en eventueel de Grekening). (…)
 Op de bankrekening van [de BV] komen, voor ons, onverklaarbare ontvangsten binnen (…).
 De volgorde van de factuurnummers ten opzichte van de factuurdata van de verkoopfacturen is niet logisch. (…)
 De verkoopfactuur met nummer (…) ontbreekt in de administratie van het jaar 2018. (…)
 Aan de loonadministratie liggen wekelijkse urenoverzichten ten grondslag. Wij hebben geconstateerd dat er meerdere versies van deze urenregistraties bestaan. (…) De volledigheid van de verloonde uren is aan de hand van de administratie van [de BV] niet te controleren. (…)
4.1
Loonadministratie
(…)
Er is sprake van een besloten vennootschap. De aandeelhouder(s) werken voor deze vennootschap, maar voor hen is geen (gebruikelijk) loon aangegeven. (…)
4.3.1
Vereiste aangifte
Geconstateerd is dat [de BV] in ieder geval al vanaf januari 2017 personeel uitzendt. Vanaf die maand had voor de uitzendkrachten loon moeten worden aangegeven. De inhoudingsplichtige heeft over 2017 wel maandelijks een loonaangifte ingediend, maar met uitzondering van de maand juli 2017 betroffen dit steeds zogenaamde “nihil-aangiftes”. En over de maand juli 2017 werd voor slechts 1 werknemer loon aangegeven terwijl er sprake was van meerdere werknemers. Over alle maanden van het jaar 2017 werd voor de loonheffingen daarom niet de vereiste aangifte gedaan. (…)
Daarnaast is ten onrechte geen (gebruikelijk) loon aangegeven voor de aandeelhouder(s). (…)
4.4.1
Gebruikelijk loon
(…) Gedurende de periode 15 april 2015 tot 5 april 2018 was [belanghebbende] de enig aandeelhouder en bestuurder van [de BV]. Zij verrichte werkzaamheden voor de vennootschap, en voor haar is ten onrechte geen rekening gehouden met de (…) gebruikelijkloon bepaling. Voor [belanghebbende] is in het geheel geen loon aangegeven. (…)
In verband met het bovenstaande corrigeren wij voor [belanghebbende] de volgende loonbedragen:
(…)
2017 looncorrectie € 45.000
(…)
De looncorrecties in verband met het gebruikelijk loon zullen wij bij [belanghebbende] en [de partner] corrigeren op de betreffende aangiften inkomstenbelasting.’
2.4.
De Inspecteur heeft zich naar aanleiding van de resultaten van dat boekenonderzoek op het standpunt gesteld dat ten onrechte geen loon van de BV in aanmerking was genomen en dat in 2017 het gebruikelijke loon van belanghebbende € 45.000 bedraagt. Op grond daarvan heeft hij aan belanghebbende de in geding zijnde navorderingsaanslag opgelegd.

3.Geschil

In geschil is of het gebruikelijke loon (artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)) van belanghebbende in het onderhavige jaar € 45.000 bedraagt.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Nu belanghebbende werkzaamheden verricht ten behoeve van de BV, waarvan zij alle aandelen houdt, wordt het loon dat zij van de BV geniet in beginsel ten minste gesteld op € 45.000. [1] In afwijking daarvan wordt het loon gesteld op het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking als belanghebbende aannemelijk maakt dat dat loon lager is dan € 45.000. [2] De bewijslast voor een lager loon dan € 45.000 rust dus op belanghebbende.
4.2.
Belanghebbende stelt dat zij gemiddeld acht uur per week voor de BV werkte en dat daarom het gebruikelijke loon lager moet worden vastgesteld.
4.3.
Tegenover de betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende geen bewijs aangevoerd voor de stelling dat zij in het jaar 2017 niet meer dan gemiddeld acht uur per week voor de BV werkte. Naar het oordeel van het Hof heeft zij deze stelling niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Belanghebbende stelt in hoger beroep voorts dat de BV nieuwe activiteiten ontplooide, in 2017 een omzet had van € 50.000 en een winst van € 1.000. Bij het beroepschrift in de procedure bij de Rechtbank heeft belanghebbende een resultatenrekening van de BV overgelegd, waarin een omzet van € 57.000 en een winst van € 209 is vermeld. Belanghebbende stelt dat het toekennen van een gebruikelijk loon bij zowel belanghebbende als bij de partner de continuïteit van de onderneming in gevaar zou hebben gebracht.
4.5.
De Inspecteur betwist de juistheid van de overgelegde winst- en verliesrekening. Hij verwijst in dat verband naar het hiervoor aangehaalde controlerapport.
4.6.
Het Hof begrijpt dat belanghebbende stelt dat vanwege de lage omzet en/of de lage winst, het gebruikelijke loon lager moet worden vastgesteld. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de overgelegde resultatenrekening de werkelijke winst van de BV weergeeft. Het Hof vindt dat – gelet op het onderzoeksrapport – niet zonder meer ervan kan worden uitgegaan dat de aangeleverde resultatenrekening juist is en daarnaast heeft belanghebbende in hoger beroep andere bedragen genoemd, die niet zijn onderbouwd. Belanghebbende heeft geen nader bewijs bijgebracht. Bovendien brengt een lage omzet en/of lage winst, evenals nieuwe activiteiten, op zichzelf nog niet mee dat het gebruikelijke loon lager moet worden vastgesteld. Dat is slechts het geval als het lichaam zoveel verlies lijdt dat de continuïteit van de onderneming in gevaar is. [3] Dat daarvan sprake is volgt niet uit de door belanghebbende overgelegde stukken.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat de Inspecteur terecht het gebruikelijke loon van belanghebbende voor het onderhavige jaar heeft vastgesteld op € 45.000.
4.8.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 30 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (J. van de Merwe)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 12a, eerste lid, van de Wet LB (tekst 2017).
2.Artikel 12a, tweede lid, van de Wet LB (tekst 2017).
3.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8649.